ECLI:NL:GHAMS:2019:2084

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
200.255.554/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van kinderen en de rol van de ouders in de zorgverlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van vijf kinderen, geboren uit het huwelijk van de vader en de moeder. De vader, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing te beperken tot zes maanden, terwijl de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI) verzoekt om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De kinderen zijn in november 2017 in crisispleeggezinnen geplaatst en zijn sindsdien onder toezicht gesteld vanwege ernstige verwaarlozing en mishandeling door de ouders. De moeder is in juli 2018 naar Vietnam vertrokken en heeft daar een zoon gekregen. De vader heeft in de procedure erkend dat de kinderen een belaste voorgeschiedenis hebben, maar stelt dat de problemen vooral voortkomen uit de persoonlijke problematiek van de moeder.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen onder erbarmelijke omstandigheden bij hun ouders zijn weggehaald en dat zij als gevolg van verwaarlozing en mishandeling beschadigd en getraumatiseerd zijn geraakt. De vader heeft niet kunnen voorkomen dat het zover is gekomen en is niet in staat gebleken de kinderen te beschermen. Hoewel hij een positieve ontwikkeling laat zien tijdens de omgang, zijn de zorgen over zijn opvoedvaardigheden en de veiligheid van de kinderen groot. Het hof oordeelt dat het perspectief van de kinderen niet bij de vader ligt en dat onderzoek naar de mogelijkheden van thuisplaatsing overbodig is. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd, en de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd tot 1 januari 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.255.554/ 01
zaaknummer rechtbank: C/15/281215 / JU RK 18-2090
beschikking van de meervoudige kamer van 18 juni 2019 inzake
[de vader],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.C. Scherpenhuijsen te Almere,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de moeder] (hierna: de moeder);
- [A] (hierna: [kind A] ),
- [B] (hierna: [kind B] ),
- [C] (hierna: [kind C] ),
- [D] (hierna: [kind D] );
- [E] (hierna: [kind E] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) (hierna: de kinderrechter) van 14 december 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 4 maart 2019 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 14 december 2018.
2.2
De GI heeft op 3 april 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 22 mei 2019 met bijlage, per fax ingekomen op 22 mei 2019.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 29 mei 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de gezinsmanager namens de GI;
- de heer R. Koops namens de raad;
- de mevrouw [X] en de heer [Y] (de pleegouders van [kind A] en [kind B] );
- mevrouw [Z] (de pleegmoeder van [kind C] , [kind D] en [kind E] );
- mevrouw M. Zeck, pleegzorgmedewerker van Parlan.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn geboren:
- [kind A] [in] 2009,
- [kind B] [in] 2011,
- [kind C] [in] 2012,
- [kind D] [in] 2013 en
- [kind E] [in] 2016 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
De moeder is in juli 2018 naar Vietnam vertrokken. In Vietnam is zij in september 2018 bevallen van een zoon.
3.2
Bij beschikking van 8 december 2017 van de kinderrechter zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 8 maart 2018 en is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Bij beschikking van 20 december 2017 zijn de kinderen onder toezicht gesteld tot 1 januari 2019, en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 8 maart 2018. Bij beschikking van 28 juni 2018 is de uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 1 januari 2019. De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing zijn bij de bestreden beschikking verlengd tot 1 januari 2020.
3.3
De kinderen zijn in november 2017 in crisispleeggezinnen geplaatst. Sinds juni 2018 verblijven [kind A] en [kind B] samen in een perspectief biedend pleeggezin en sinds juli 2018 verblijven [kind C] , [kind D] en [kind E] gedrieën in een ander perspectief biedend pleeggezin.
3.4
De vader ziet de kinderen gezamenlijk eens per maand gedurende een uur, onder begeleiding van de Omring.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, overeenkomstig het verzoek van de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 1 januari 2020.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te beperken tot zes maanden.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Bij de ouders thuis zijn de kinderen blootgesteld geweest aan fysieke en emotionele mishandeling. De kinderen zijn belast met de persoonlijke problematiek van de moeder en zij zijn ernstig verwaarloosd, als gevolg waarvan zij hechtingsproblematiek vertonen. Daarnaast laten [kind A] en [kind B] geparentificeerd gedrag zien. [kind C] heeft een identiteitscrisis en krabt haar huid stuk en [kind D] laat grensoverschrijdend en agressief gedrag zien. [kind E] zoekt houvast bij de pleegouders. Alle kinderen zijn aangemeld voor behandeling bij het Kinder- en Jeugd Trauma Centrum.
De vader erkent dat de kinderen een belaste voorgeschiedenis hebben en dat er zorgen om hen zijn. Volgens hem is de oorzaak van de problemen van de kinderen vooral gelegen in de persoonlijke problematiek van de moeder. Hij geeft toe dat hij de mishandeling en verwaarlozing niet heeft voorkomen, maar zijn relatie met de moeder is inmiddels beëindigd. Hij stelt dat de mogelijkheden van thuisplaatsing van de kinderen bij hem dienen te worden onderzocht en dat zijn omgang met de kinderen dient te worden uitgebreid voordat een definitieve beslissing kan worden genomen over het perspectief van de kinderen. Hij is het er dan ook niet mee eens dat de GI reeds heeft besloten dat het perspectief van de kinderen in hun pleeggezinnen ligt. Omdat het belang van de kinderen vergt dat er zo snel mogelijk duidelijkheid is, verzoekt de vader de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te beperken tot zes maanden, in welke periode de mogelijkheid van thuisplaatsing van de kinderen bij hem dient te worden onderzocht.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vader aan het voorgaande toegevoegd dat hij zijn huis heeft schoongemaakt. De bedden voor de kinderen staan klaar. Hij heeft vier uur per week thuiszorg en anderhalf uur per week omgangsbegeleiding.
De vader begrijpt dat de kinderen niet direct bij hem kunnen worden teruggeplaatst, maar hij wijst erop dat de GI ziet dat hij vooruitgang boekt. Daarom mag niet te snel de conclusie worden getrokken dat thuisplaatsing bij hem geen optie is. Als die conclusie toch wordt getrokken, dient de omgang te worden uitgebreid.
5.2
De GI heeft erop gewezen dat in 2013 ook reeds sprake was van een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing. De moeder is vervolgens met de oudste drie kinderen (zij was in verwachting van [kind D] ) naar Vietnam vertrokken.
Sinds juli 2017 is de GI weer betrokken bij het gezin, aanvankelijk in het drangkader. Vanwege de door de vader genoemde zorgen zijn de kinderen uit huis geplaatst. De vader is onderdeel van die zorgen; hij heeft de kinderen geen veiligheid en bescherming geboden. Om die reden zijn de kinderen boos op hem. De vader geeft echter alleen de moeder de schuld en toont geen inzicht in zijn eigen handelen. De kinderen zijn onveilig gehecht. Zij moeten leren vertrouwen te hebben in hun opvoeders.
Hoewel de kinderen zich in hun pleeggezinnen goed ontwikkelen, betreft het zeer getraumatiseerde kinderen die gespecialiseerde hulp nodig hebben. De vader kan de hulp die zij nodig hebben niet bieden. Zijn bezoeken aan de kinderen verlopen weliswaar goed, maar voorafgaand aan en na afloop van de bezoeken laten de kinderen een terugslag zien, vooral [kind C] en [kind D] . Daar komt bij dat er een risico is dat de moeder terugkeert uit Vietnam en de relatie met de vader wil hervatten.
Ter zitting in hoger beroep heeft de gezinsmanager aan het voorgaande toegevoegd dat de vader een positieve ontwikkeling heeft laten zien tijdens de bezoeken. De zorgen reiken echter verder dan de woning van de vader en de basisverzorging die hij kan bieden. De kinderen zijn dermate beschadigd en getraumatiseerd dat zij uitermate veel vergen van hun opvoeders. Voor de GI staat vast dat de vader de kinderen niet kan bieden wat zij nodig hebben en dat het toekomstperspectief van de kinderen bij hun pleegouders ligt. Daarom acht de GI nader onderzoek naar de mogelijkheden van thuisplaatsing bij de vader overbodig. De GI blijft evalueren of de omgang tussen de vader en de kinderen kan worden uitgebreid.
5.3
De pleegmoeder van [kind B] en [kind A] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de beide meisjes zich ontwikkelen; zij vertellen steeds meer over hun thuissituatie bij de ouders, onder meer over mishandeling en verwaarlozing. [kind A] voelt haar lichaam niet goed; zo voelt zij bijvoorbeeld niet de aandrang om naar het toilet te gaan. Ook had zij de neiging zich als moeder te gedragen en te schelden en te slaan. Beide kinderen hebben een dikke schil om zich heen. Inmiddels hebben zij hun taalachterstand volledig ingelopen.
5.4
De pleegmoeder van [kind C] , [kind D] en [kind E] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het stap voor stap beter gaat met de drie meisjes. [kind C] is sociaal onhandig en angstig, maar inmiddels sluit zij vriendschappen en gaat het goed op school; zij loopt haar taalachterstand in. Zij krabt nog wel iedere nacht haar huid open en doet dat nog erger na omgang met de vader. Over [kind D] maakt de pleegmoeder zich meer zorgen. Hoewel zij empathisch en sociaal is, is zij ook gewelddadig en kan zij heftig (zowel implosief als explosief) reageren, gepaard gaand met woedeaanvallen. Omdat zij niet met leeftijdgenoten kan omgaan, is zij een klas teruggezet. Met [kind E] gaat het naar omstandigheden goed; zij is zich aan het hechten aan haar pleegouders.
5.5
Pleegzorgmedewerker mevrouw Zeck heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de hechting van de kinderen en hun trauma’s de volle aandacht hebben van de hulpverleners. Na omgang met de vader hebben de kinderen meer last van nachtmerries en bedplassen. Dat neemt niet weg dat het belangrijk is dat zij hun vader zien.
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen, onder verwijzing naar het verslag van Parlan van 11 maart 2019, in welk verslag onder andere de effecten van de verwaarlozing, meerdere overplaatsingen, de wisseling van opvoeders en de omgangsregeling met de vader per kind staan beschreven. Gezien de zorgen om de kinderen is een onderzoek naar de mogelijkheden van thuisplaatsing bij de vader volgens de raad niet aan de orde. Dat de vader veel van zijn kinderen houdt maakt dit niet anders.
5.7
Het hof stelt vast dat niet in geschil is dat de gronden voor een uithuisplaatsing, zoals opgenomen in artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek, thans aanwezig zijn. De vader wenst echter beperking van de duur van de uithuisplaatsing tot een duur van zes maanden om te bevorderen dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over de mogelijkheden van thuisplaatsing van de kinderen bij hem. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep maakt het hof op dat de kinderen onder erbarmelijke omstandigheden bij hun ouders zijn weggehaald. Niet alleen werden de kinderen chronisch verwaarloosd, hetgeen bleek uit het feit dat zij niet passende kleding droegen, terugkerend luizen hadden en naderhand een deel van hun gebit moest worden getrokken vanwege het slechte onderhoud van de gebitten, maar ook werden zij fysiek en emotioneel mishandeld (door de moeder). Van alle kinderen staat vast dat zij als gevolg van de verwaarlozing en mishandeling beschadigd en getraumatiseerd zijn geraakt. Zij hebben hechtingsproblematiek en ervaren in meer of mindere mate ernstige problemen. Ten tijde van de uithuisplaatsing hadden de kinderen een taal- en leerachterstand en waren basisvaardigheden zoals slapen, zwemmen en vriendschappen aangaan nieuw voor hen. De vader heeft niet kunnen voorkomen dat het zover is gekomen en is niet in staat gebleken de kinderen te beschermen (tegen de moeder). Hoewel hij een positieve ontwikkeling laat zien tijdens de omgang, openstaat voor hulpverlening en van goede wil is, zijn de zorgen over de vraag of hij de veiligheid van de kinderen voldoende kan waarborgen groot. Weliswaar heeft de vader de relatie met de moeder (onder wier negatieve invloed hij stelt te hebben gestaan) verbroken en is de echtscheidingsprocedure in gang gezet, maar het gegeven dat de moeder thans buiten beeld is onvoldoende om aan te nemen dat de vader de opvoeding en verzorging van de kinderen weer op zich kan nemen, nog daargelaten dat het hof de kans dat de ouders hun relatie hervatten reëel acht. Alle kinderen zetten in hun respectieve pleeggezinnen positieve stappen en kunnen zich hechten aan hun pleegouders, maar er moeten nog zeer veel stappen worden gezet in hun ontwikkeling, terwijl de zorgen om hen onverminderd groot zijn. Met de raad is het hof van oordeel dat thans reeds vaststaat dat de vader niet alleen niet in staat is te zorgen voor een veilige opvoedomgeving, maar tevens de opvoedvaardigheden ontbeert om zijn kinderen de juiste hulp te bieden voor hun problemen. Aangezien daarmee vaststaat dat het perspectief van de kinderen niet bij de vader ligt, is onderzoek naar de mogelijkheden van thuisplaatsing ook naar het oordeel van het hof overbodig.
De zorgen om de kinderen en de ernst van hun problematiek zijn dermate zwaar dat de prioriteit ligt bij hulpverlening aan de kinderen en het volgen van het tempo dat de kinderen aangeven. Eerst indien hun tempo dat toelaat, kan uitbreiding van de omgang aan de orde zijn.
5.8
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof het verzoek van de vader om de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te bekorten afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen. Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar), afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. A.N. van de Beek en mr. L. van Dijk, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 18 juni 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.