ECLI:NL:GHAMS:2019:2060
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Incident tot schorsing tenuitvoerlegging van een vonnis in een huurgeschil
In deze zaak gaat het om een incident dat is ingesteld door de appellanten, die in hoger beroep zijn gekomen van vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. V.E. de Haas, hebben een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een vonnis van 23 januari 2019, waarin de kantonrechter de huurovereenkomst tussen partijen heeft beëindigd en de appellanten heeft veroordeeld om de woning te ontruimen. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. M.J. Dekker, heeft ingestemd met de schorsing van de uitvoerbaarverklaring voor de duur van het hoger beroep.
De kantonrechter had in het vonnis van 23 januari 2019 geoordeeld dat de geïntimeerde de woning dringend nodig had voor eigen gebruik en had de appellanten veroordeeld om de woning uiterlijk op 1 augustus 2019 te ontruimen. In reconventie was de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van een verhuiskostenvergoeding aan de appellanten. De appellanten hebben in hun incidentele vordering verschillende gronden aangevoerd ter onderbouwing van hun verzoek tot schorsing.
Het hof heeft geoordeeld dat er aanleiding is om de vordering tot schorsing toe te wijzen, aangezien de geïntimeerde heeft ingestemd met de schorsing. Het hof heeft echter ook opgemerkt dat de primaire vordering tot vernietiging van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in dit incident niet toewijsbaar is, omdat dit door de rechter in de hoofdzaak moet worden beslist. De kosten van het incident worden gecompenseerd en de hoofdzaak wordt verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door de geïntimeerde.