ECLI:NL:GHAMS:2019:2030

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
18/00610
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en hoorplicht bij bezwaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die bezwaar had gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning aan de [A-straat 1] te [Z]. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 393.000 voor het jaar 2018, maar belanghebbende stelde dat deze waarde te hoog was en dat de WOZ-waarde niet hoger kon zijn dan € 294.000. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar had dit bezwaar ongegrond verklaard zonder belanghebbende te horen, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de hoorplicht had geschonden. Het Hof stelde dat de heffingsambtenaar niet zonder meer van het horen mocht afzien, aangezien belanghebbende in zijn bezwaarschrift had aangegeven dat hij meende dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld. Het Hof concludeerde dat er geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar, zoals de heffingsambtenaar had betoogd.

Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep bij de rechtbank gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de zaak terugverwezen naar de heffingsambtenaar met de opdracht om belanghebbende alsnog te horen. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 895, en moest hij het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 18/00610
7 mei 2019
uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: G. Gieben,
tegen de uitspraak van 13 september 2018 in de zaak met kenmerk HAA 18/2570 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hoorn, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2018 de waarde van de onroerende zaak [A-straat 1] te [Z] (hierna: de woning) voor het jaar 2018 vastgesteld op € 393.000. Tegelijk is de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2018 bekendgemaakt.
1.2.
Namens belanghebbende is daartegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 13 september 2018 het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak bij het Hof hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Partijen hebben het Hof toestemming gegeven om zonder zitting op het hoger beroep te beslissen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Hij heeft de woning in januari 2017 onder voorbehoud gekocht en de woning is op 16 februari 2017 aan hem geleverd. De koopprijs van de woning is € 397.500.
2.2.
In het bezwaarschrift is - voor zover hier van belang – het volgende aangevoerd:
“U heeft de WOZ-waarde te hoog vastgesteld en de daarmee samenhangende aanslag OZB onjuist opgelegd. Op basis van de bij ons bekende administratieve gegevens kan de WOZ-waarde voor [A-straat 1] te [Z] niet hoger zijn dan € 294.000,00.
Deze lagere WOZ-waarde is gebaseerd op de door de opdrachtgever aan mij verstrekte gegevens en een quick-scan van de WOZ-waarde door een taxateur. Bij de eerste beoordeling van de vastgestelde waarde is gebleken dat u onvoldoende rekening hebt gehouden met de marktsituatie rond de waardepeildatum. Om de WOZ-waarde en de opgelegde aanslag nader te controleren verzoek ik u ons
uiterlijk binnen twee weken het taxatieverslag toe te sturen via
taxatieverslagen@ [XXX] .nl. Als de aanslag/beschikking toch op de juiste wijze blijkt te zijn opgelegd, zullen wij het bezwaarschrift intrekken.”
In het bezwaarschrift wordt verzocht te worden gehoord.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan zonder belanghebbende te hebben gehoord.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de heffingsambtenaar van het horen mocht afzien omdat het bezwaar – gelijk hij verdedigt – kennelijk ongegrond is.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en heeft daartoe onder meer overwogen dat de heffingsambtenaar zich op het standpunt heeft kunnen en mogen stellen dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en daarom van het horen van belanghebbende kon worden afgezien.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Indien – zoals zich in dezen voordoet – een belanghebbende in bezwaar verzoekt te worden gehoord, mag van het horen alleen dan met toepassing van artikel 7:3 [[]] , aanhef en letter b, Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Daarvan is, anders dan de rechtbank met de heffingsambtenaar heeft aangenomen, in dit geval geen sprake.
5.2.
In het bezwaarschrift is immers aangegeven dat en waarom belanghebbende (voorshands) van mening is dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld. De enkele omstandigheid dat belanghebbende de woning dicht bij de peildatum heeft gekocht voor een prijs die steun biedt aan de door de heffingsambtenaar verdedigde waarde en dat er in het algemeen van kan worden uitgegaan dat de waarde van een woning ten tijde van de aankoop overeenkomt met de daarvoor betaalde prijs, is naar het oordeel van het Hof niet voldoende voor de conclusie dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dit is niet anders indien een belanghebbende in het bezwaarschrift niet aangeeft waarom de door hem betaalde prijs afwijkt van (hoger is dan) de WOZ-waarde.
5.3.
Nu het bezwaar naar het oordeel van het Hof niet als ‘kennelijk ongegrond’ kan worden aangemerkt, had de heffingsambtenaar niet voorbij mogen gaan aan het verzoek van belanghebbende om hem te horen in bezwaar. In aanmerking genomen dat belanghebbende het Hof daarom heeft verzocht, zal het Hof de zaak terugwijzen naar de heffingsambtenaar met de opdracht belanghebbende alsnog overeenkomstig de wettelijke regels te horen.
Slotsom
Het hoger beroep is gegrond.

6.Kosten

Gelet op de betrekkelijk geringe complexiteit en bewerkelijkheid van de zaak gaat het Hof bij het bepalen van de kostenvergoeding uit van een wegingsfactor wegens gewicht van 0,5. De heffingsambtenaar wordt derhalve met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht veroordeeld in de kosten van het bezwaar (1 punt à € 254 met wegingsfactor 0,5), beroep (2 punten à € 512 met wegingsfactor 0,5) en hoger beroep (1 punt à € 512 met wegingsfactor 0,5), in totaal derhalve € 895.

7.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep bij de rechtbank gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • wijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar teneinde belanghebbende te horen;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 895; en
  • gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende te vergoeden het door hem in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van (€ 46 + € 126 =) € 172.
De uitspraak is gedaan door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier. De beslissing is op 7 mei 2019 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.