ECLI:NL:GHAMS:2019:1963

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
200.252.656/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake kredietovereenkomst en BKR-registratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat door [appellant] is ingesteld tegen Hoist Finance AB. [appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin zijn vordering tot verwijdering van een BKR-registratie werd afgewezen. De vordering van [appellant] betreft een doorlopend krediet dat hij in 2006 bij Eurofintus Financieringen B.V. heeft afgesloten. Na verschillende betalingsregelingen en een WSNP-uitspraak in 2013, heeft Hoist de vordering van Eurofintus overgenomen. [appellant] heeft meerdere verzoeken gedaan tot verwijdering van de BKR-registratie, die door Hoist zijn afgewezen. In hoger beroep heeft [appellant] vijf grieven ingediend, waaronder de stelling dat Eurofintus de vordering niet rechtsgeldig aan Hoist heeft gecedeerd. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling en houdt iedere verdere beslissing aan. De uitspraak is gedaan op 11 juni 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.252.656/01 SKG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/654397/KG ZA 18-986
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 juni 2019
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A.A. Westers te Groningen,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
HOIST FINANCE AB,
(mede) gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.A.P. Pijnacker te Tilburg.

1.Verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Hoist genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 27 december 2018 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 28 november 2018, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer in kort geding gewezen tussen [appellant] als eiser en Hoist als gedaagde. De appeldagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- conclusie van eis in hoger beroep overeenkomstig de appeldagvaarding;
- memorie van antwoord, met producties.
Vervolgens is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd, zakelijk samengevat, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vordering alsnog zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
Hoist heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.9 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van deze zaak tot uitgangspunt heeft genomen. [appellant] maakt door middel van zijn tweede grief bezwaar tegen (onderdelen van) de onder 2.1 tot en met 2.4 vermelde feiten. Het hof zal daarmee in het onderstaande rekening houden. Voor het overige zijn de opgesomde feiten niet in geschil en dienen deze ook het hof tot uitgangspunt. De feiten komen neer op hetgeen hieronder onder 3.1 wordt vermeld.

3.Beoordeling

3.1. (
i) [appellant] heeft op 23 maart 2006 bij Eurofintus Financieringen B.V. (hierna: Eurofintus) een doorlopend krediet afgesloten met een limiet van € 21.000,- tegen een kredietvergoeding van 0,6% per maand.
(ii) Eurofintus en [appellant] hebben in juni 2008 en juni 2010 betalingsregelingen getroffen voor de aflossing van het doorlopend krediet, welke [appellant] niet (volledig) is nagekomen.
(iii) Eurofintus heeft bij het Bureau Krediet Registratie (hierna: BKR) melding
gemaakt van de betalingsachterstand van [appellant] , wat heeft geleid tot een
zogenoemde A-codering op 8 juli 2010 en een 2-codering op 20 januari 2011 in het Centraal Krediet Informatiesysteem van het BKR (hierna: CKI). Op 4 februari 2015 is door Hoist in het CKI met betrekking tot de kredietovereenkomst een 3-codering geplaatst.
Hiernaast zijn op enig moment door Finqus B.V. en Wehkamp Finance B.V. coderingen in het CKI geplaatst.
(iv) Bij verstekvonnis van 7 maart 2012 van de kantonrechter in de rechtbank
Assen is [appellant] , kort gezegd, veroordeeld tot betaling aan Eurofintus van € 21.901,23
ter zake het doorlopend krediet. Bij exploot van 30 mei 2012 is dat vonnis aan
[appellant] betekend met bevel tot betaling over te gaan.
( v) Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 13 januari 2013 is
ten aanzien van [appellant] de WSNP uitgesproken.
(vi) Volgens Hoist heeft Eurofintus de vordering op [appellant] uit hoofde van de kredietovereenkomst in oktober 2013 aan Hoist Portfolio Holding Limited overgedragen die deze vordering op haar beurt (in mei 2018) aan Hoist heeft overgedragen.
(vii) [appellant] heeft eind 2014 aan zijn schuldeisers een liquidatieakkoord
aangeboden. Het WSNP-traject van [appellant] is geëindigd na homologatie van het
akkoord bij beschikking van 27 januari 2015 van de rechtbank Noord-Nederland.
(viii) Het bedrag dat [appellant] na de homologatie van het akkoord aan Hoist (althans haar rechtsvoorgangster) heeft betaald bedroeg € 1.781,38. Dit was 8,7% van de totale vordering op dat moment.
(ix) [appellant] heeft meerdere verzoeken gedaan bij zijn voormalige schuldeisers
tot verwijdering van de onder iii genoemde BKR-registraties. Hoist (althans haar rechtsvoorgangster) heeft de verzoeken van [appellant] tot verwijdering op 18 oktober 2017, 23 april 2018 en op 7 september 2018 afgewezen.
Finqus B.V. en Wehkamp Finance B.V. hebben [appellant] op respectievelijk 9 augustus 2018 en 17 augustus 2018 bericht een belangenafweging te hebben gemaakt en op grond daarvan de BKR-registratie te zullen verwijderen.
( x) Rabobank heeft [appellant] op 2 februari 2018 en 31 juli 2018 bericht geen
hypothecaire geldlening aan hem te kunnen verstrekken vanwege de BKR-registratie.
3.2.
[appellant] vordert een voorziening die ertoe strekt dat Hoist op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt verplicht de registratie van de onder 3.1 sub i bedoelde kredietovereenkomst in het CKI te verwijderen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] in hoger beroep met vijf grieven op.
3.3.
Door middel van zijn derde grief stelt [appellant] zijn (voor het eerst in hoger beroep ingenomen) standpunt aan de orde dat Eurofintus haar vordering op [appellant] niet rechtsgeldig aan Hoist heeft gecedeerd. Hij verwijst daartoe na een tweetal producties die aan de appeldagvaarding zouden zijn gehecht (kredietovereenkomst en
credit claims transfer). Deze zijn echter door het hof aldaar niet aangetroffen, wel is door Hoist in eerste aanleg als productie 2 een afschrift van de overeenkomst van geldlening overgelegd.
Bij memorie van antwoord heeft Hoist het standpunt ingenomen dat Eurofintus haar vordering op [appellant] aan Hoist Portfolio Holding Ltd heeft overgedragen en dat Hoist deze vordering van Hoist Portfolio Holding Ltd heeft overgenomen. Zij heeft ter staving van haar standpunt een drietal producties overgelegd.
3.4.
Nu hij daartoe nog niet in de gelegenheid is geweest zal het hof, alvorens verder te beslissen, [appellant] in de gelegenheid stellen om zich bij akte omtrent de inhoud van deze door Hoist overgelegde producties uit te laten.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 25 juni 2019 voor het hierboven onder 3.4 vermelde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. Oranje, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, M.P van Achterberg en is in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 11 juni 2019.