ECLI:NL:GHAMS:2019:1954

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
200.233.537/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ongeoorloofde staatssteun door huurprijs gemeente aan UWV

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Metroprop B.V. en de Stichting tot Behoud van de Monumenten Laurentius en Petronella tegen de Gemeente Heerlen en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). De appellanten stellen dat de huurprijs die het UWV betaalt voor kantoorruimte van de gemeente te hoog en niet-marktconform is, en dat dit leidt tot ongeoorloofde staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De rechtbank had eerder geoordeeld dat de gemeente geen onderneming is in de zin van artikel 107 VWEU, waardoor de vorderingen van Metroprop c.s. niet toewijsbaar zijn. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de gemeente in dit geval handelt in het kader van haar openbaar gezag en niet als onderneming. De vorderingen van Metroprop c.s. worden afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. De kosten van het geding in hoger beroep worden toegewezen aan de gemeente en het UWV.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.233.537/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/617166/ HA ZA 16-1058
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 juni 2019
inzake

1.METROPROP B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
STICHTING TOT BEHOUD VAN DE MONUMENTEN LAURENTIUS EN PETRONELLA,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. C.F.J.M. Nelemans te Amsterdam,
tegen

1.GEMEENTE HEERLEN,

zetelend te Heerlen,
2.
UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat geïntimeerde sub 1: mr. J.B.C. Tummers te Maastricht,
advocaat geïntimeerde sub 2: mr. M.A. van der Veer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Metroprop, de stichting (gezamenlijk ook: Metroprop c.s.), de gemeente en het UWV (gezamenlijk ook: de gemeente c.s.) genoemd.
Metroprop c.s. zijn bij dagvaarding van 11 januari 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2017, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Metroprop c.s. als eiseressen en de gemeente c.s. als gedaagden (hierna: bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord van de zijde van de gemeente, met producties;
- memorie van antwoord van de zijde van het UWV.
Ter zitting van 14 maart 2019 zijn Metroprop c.s. zonder bericht van verhindering niet verschenen. Blijkens een faxbericht van mr. Nelemans van 18 maart 2018 was de datum van de pleidooien verkeerd in zijn agenda genoteerd. De gemeente c.s. hebben ter zitting afgezien van het houden van hun pleidooien en arrest gevraagd. Het daaropvolgende door mr. Nelemans gedane verzoek om alsnog in de gelegenheid te worden gesteld om namens Metroprop c.s. een mondeling dan wel schriftelijk pleidooi te houden is afgewezen omdat er geen goede reden voor de verhindering ter voormelde zitting was.
Metroprop c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de (lees:) vorderingen van Metroprop c.s. zal toewijzen, met veroordeling van de gemeente c.s. in de kosten van het geding in beide instanties.
De gemeente heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van Metroprop c.s. en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis voor zover daarbij de vorderingen van Metroprop c.s. zijn afgewezen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Metroprop c.s. in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
Het UWV heeft geconcludeerd tot verwerping van het hoger beroep van Metroprop c.s. en bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Metroprop c.s. in de kosten van het geding in beide instanties, met rente.
Alle partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.10 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, gaat het om de volgende feiten.
2.1.
Metroprop en de stichting zijn beide aanbieders van kantoorruimte binnen de grenzen van de gemeente Heerlen.
2.2.
Het UWV voert krachtens de werkeloosheids- en arbeidsongeschiktheidswetgeving en onder toezicht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid diverse taken uit op het gebied van werk, re-integratie, tijdelijk inkomen en gegevensbeheer. De divisie Werkbedrijf van het UWV (hierna: het Werkbedrijf) houdt zich bezig met arbeidsmarktbemiddeling en re-integratie en ondersteunt in dat kader zowel werkzoekenden als werkgevers. Daartoe is het Werkbedrijf veelal (in 28 van de 35 arbeidsmarktregio’s) gevestigd op zogenoemde werkpleinen, tezamen met de desbetreffende gemeenten.
2.3.
Ten behoeve van het Werkbedrijf voor de arbeidsmarktregio Zuid-Limburg huurde het UWV voorheen, in onderhuur, een door de gemeente gehuurde kantoorruimte aan [adres] . In 2012 is het UWV samen met de gemeente op zoek gegaan naar een nieuwe gezamenlijke huisvesting.
2.4.
Op 30 januari 2014 heeft de gemeente een koopovereenkomst (hierna: de koopovereenkomst) gesloten met Maankwartier Heerlen B.V. (hierna: Maankwartier B.V.). Hierbij heeft de gemeente van Maankwartier B.V. gekocht een (toen nog te vestigen) appartementsrecht op het uitsluitend gebruik van 5.766 m² bruto vloeroppervlakte aan kantoorruimte. Deze kantoorruimte is gelegen in kantoorgebouw G-H dat een onderdeel vormt van het zogenaamde Maankwartier, een complex van gebouwen dat is gelegen op en rondom het stationsgebied in het centrum van Heerlen. De koopprijs bedroeg € 10.900.000,-, exclusief btw. De koopovereenkomst is gesloten onder (onder meer) de opschortende voorwaarde dat tussen de gemeente en het UWV een huurovereenkomst tot stand zou komen voor een deel van de kantoorruimte.
2.5.
Op 25 juli 2014 hebben de gemeente en het UWV een huurovereenkomst gesloten op grond waarvan de gemeente met ingang van 1 december 2015 2.800 m² kantoorruimte van het door haar verworven gedeelte van het gebouwencomplex Maankwartier verhuurt aan het UWV (hierna: de huurovereenkomst). De gemeente en het UWV zijn daarbij een huurprijs overeengekomen van € 145,- per m², te verhogen met servicekosten en btw.
2.6.
Bij brief van 2 maart 2016 hebben Metroprop c.s. het UWV verzocht geen uitvoering te geven aan de huurovereenkomst, omdat deze is aangegaan tegen een te hoge, niet-marktconforme huurprijs en het UWV daarmee ongeoorloofde staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) aan de gemeente verleent. Zij hebben erop gewezen dat de huurovereenkomst, wegens haar staatssteunkarakter, bij de Europese Commissie had moeten worden aangemeld op grond van artikel 108, derde lid, VWEU.
2.7.
Bij vonnis van 12 mei 2016 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg de door Metroprop c.s. gevorderde voorlopige voorziening, bestaande in een bevel aan de gemeente en het UWV om, onder meer, geen uitvoering te geven aan de huurovereenkomst zolang deze niet bij de Europese Commissie is aangemeld, afgewezen.
2.8.
Metroprop c.s. hebben, naast onderhavige procedure, ook een kortgedingprocedure en een bodemprocedure aangespannen tegen Maankwartier B.V. en de gemeente aangaande de koopovereenkomst. Het in kort geding gevorderde verbod is afgewezen. In de bodemprocedure hebben Metroprop c.s. onder meer gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de koopovereenkomst nietig is wegens strijd met de openbare orde dan wel een dwingende wetsbepaling (artikel 107, eerste lid, VWEU) en dat voor recht wordt verklaard dat de gemeente en Maankwartier B.V. jegens hen onrechtmatig hebben gehandeld. Zij hebben hieraan ten grondslag gelegd dat nakoming van de koopovereenkomst leidt tot onrechtmatige overheidssteun door de gemeente aan Maankwartier B.V. Bij vonnis van 3 augustus 2016 zijn deze vorderingen door de rechtbank Limburg afgewezen, onder meer op de grond dat niet vast is komen te staan dat Maankwartier op basis van de koopovereenkomst een niet-marktconform voordeel heeft ontvangen van de gemeente. Hiertegen hebben Metroprop c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, welk hof op 18 december 2018 een tussenarrest heeft gewezen.

3.Beoordeling

3.1.
In eerste aanleg hebben Metroprop c.s. - kort samengevat - gevorderd dat de huurovereenkomst wordt vernietigd althans wordt verklaard dat deze overeenkomst nietig is, dat UWV wordt bevolen het gehuurde te verlaten, dat voor recht wordt verklaard dat de gemeente en het UWV onrechtmatig hebben gehandeld jegens Metroprop c.s. en dat zij hoofdelijk worden veroordeeld om de schade te vergoeden die Metroprop c.s. door deze onrechtmatige daad hebben geleden, op te maken bij staat. Zij hebben hiertoe aangevoerd dat het UWV met het aangaan van de huurovereenkomst tegen een niet-marktconforme, te hoge huurprijs, staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU aan de gemeente heeft verleend, waarvoor goedkeuring had moeten worden verleend door de Europese Commissie.
3.2.
De rechtbank heeft de vorderingen van Metroprop c.s. afgewezen. Hiertoe heeft de rechtbank, in de eerste plaats, geoordeeld dat de gemeente geen onderneming is in de zin van artikel 107 VWEU, waardoor dit artikel toepassing mist. Volgens de rechtbank is de huurovereenkomst door de gemeente aangegaan in het kader van haar uitoefening van openbaar gezag op grond van haar wettelijke plicht tot (geïntegreerde) samenwerking met het UWV bij de dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden, werkzoekenden en werkgevers.
3.3.
Tegen dit oordeel zijn de eerste twee grieven van Metroprop c.s. gericht. Metroprop c.s. stellen dat de wetgeving de gemeente niet verplicht om op dezelfde locatie als het UWV een (deels) gezamenlijk kantoor te houden. De samenwerkingsplicht die de wet oplegt, bestaat in digitale samenwerking (het bundelen van ondersteunende ICT-systemen), en niet in fysieke samenwerking. De samenwerkingsplicht kan volgens Metroprop c.s. ook worden nageleefd als het UWV een kantoor huurt van een particuliere verhuurder. Zij wijzen erop dat de rechtbank zelf erkent dat de gemeente en het UWV vrij zijn in het vormgeven van de samenwerking. De huurovereenkomst kan daarom gescheiden worden van de uitoefening van het openbaar gezag door de gemeente. Om die reden moet de gemeente voor wat betreft het aangaan van de huurovereenkomst met het UWV wel degelijk als een onderneming worden aangemerkt, aldus Metroprop c.s.
3.4.
Artikel 107, lid 1, VWEU bepaalt dat steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, behoudens de afwijkingen waarin de Verdragen voorzien, onverenigbaar zijn met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. Op de naleving van artikel 107 VWEU wordt toegezien door de Europese Commissie, aan wie (behoudens rechterlijke toetsing door het Hof van Justitie van de EU (hierna: HvJ EU)) het exclusieve oordeel over de vraag of een steunmaatregel in strijd is met het Verdrag, is voorbehouden. Het toezicht is geregeld in artikel 108 VWEU. Artikel 108, lid 3, VWEU legt op de lidstaten - kort samengevat - de verplichting om voorgenomen steunmaatregelen voor de uitvoering daarvan aan de Commissie te melden. Tijdens het daarop volgende onderzoek van de Commissie mag de lidstaat in kwestie de voorgenomen maatregel niet ten uitvoerleggen. Deze standstill-verplichting geldt alleen als de voorgenomen maatregel moet worden gekwalificeerd als een steunmaatregel die op grond van artikel 108, lid 3, VWEU is of had moeten worden gemeld bij de Commissie. Artikel 108, lid 3, VWEU verplicht slechts tot melding van maatregelen die aan elk van de in artikel 107, lid 1, VWEU bedoelde voorwaarden voldoen. De nationale rechter kan (en moet) op grond van de rechtstreekse werking van artikel 108, lid 3, VWEU de uitvoering van steunmaatregelen die zijn of hadden moeten worden gemeld aan de Commissie, maar waarvan de standstill-verplichting niet in acht wordt genomen, stilleggen.
3.5.
Uit de rechtspraak van het HvJ EU volgt dat, voor de toepassing van het mededingingsrecht van de Unie, een onderneming elke eenheid is die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd. Volgens vaste rechtspraak vormt elke activiteit die bestaat in het aanbieden van goederen en diensten op een bepaalde markt, een economische activiteit. Bijgevolg kan de staat zelf of een overheidsorgaan als onderneming handelen. Daarentegen hebben activiteiten in het kader van de uitoefening van bevoegdheden van openbaar gezag geen economisch karakter dat de toepassing van de mededingingsregels van het VWEU rechtvaardigt. Verder kan een rechtspersoon, met name een overheidsinstantie, ook voor slechts een deel van zijn activiteiten als onderneming worden aangemerkt, wanneer de daaronder vallende activiteiten als economische activiteiten moeten worden gekwalificeerd. Voor zover een overheidsinstantie een economische activiteit verricht die van de uitoefening van haar bevoegdheden van openbaar gezag kan worden losgekoppeld, handelt die instantie, wat deze activiteit betreft, namelijk als onderneming, terwijl bij een economische activiteit die niet van de uitoefening van haar bevoegdheden van openbaar gezag kan worden gescheiden, alle door die instantie verrichte activiteiten samenhangen met de uitoefening van deze bevoegdheden. (zie in dit verband HvJ EU 12 juli 2012, zaak C‑138/11,
Compass-Datenbank,ECLI:EU:C:2012:449, punten 35-38)
3.6.
De vraag die partijen verdeeld houdt is of de gemeente, met het aangaan van de huurovereenkomst, een economische activiteit heeft verricht die kan worden losgekoppeld van de uitoefening van haar bevoegdheden van openbaar gezag. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat dit niet het geval is. In dit verband is het volgende relevant. Uitgangspunt is dat Metroprop c.s. niet betwisten dat de gemeente de huurovereenkomst met het UWV is aangegaan om gezamenlijk kantoor te houden ten behoeve van hun samenwerking, in het bijzonder bij het realiseren van een regionaal loket. Metroprop c.s. betwisten (wel) dat de gemeente wettelijk is gehouden tot het gezamenlijk kantoor houden met het UWV.
3.7.
Artikel 10, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (hierna: Wet SUWI) luidt als volgt:
Met het oog op de dienstverleningmet betrekking tot de in artikel 9, eerste lid, bedoelde wetten werken het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de colleges van burgemeester en wethouders samen ten aanzien van de registratie van werkzoekenden en vacatures met behulp van de elektronische voorzieningen, bedoeld in artikel 62, tweede lid, enwerken zij in regio’s samenbij de dienstverlening aan werkgevers en het verrichten van taken met betrekking tot de regionale arbeidsmarkt.[onderstrepingen door het hof]
3.8.
In de Memorie van toelichting bij de wijziging van de Wet SUWI (vergaderjaar 2011-2012, Kamerstuk 33 065, nr. 3) is in paragraaf 2 nader ingegaan op de hoofdlijnen van de wetswijziging. In paragraaf 2.1, getiteld
Samenwerking tussen UWV en gemeenten,staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
Op 1 januari 2009 is een wijziging van de (…) Wet SUWI in werking getreden (Stb. 2008, 600 en 601). Daarbij is in artikel 10 van de Wet SUWI bepaald dat UWV en gemeentengeïntegreerde dienstverleningaan uitkeringsgerechtigden, werkzoekenden en werkgevers verlenen. UWV en gemeenten voeren daarbij taken uit die zijn gericht op het ondersteunen bij de arbeidsinschakeling en vacaturevervulling, rekening houdend met de regionale arbeidsmarkt. De essentie van de geïntegreerde dienstverlening is dat UWV en gemeenten samenhangende diensten aanbieden, waarbij uitkeringsgerechtigden, werkzoekenden en werkgevers de keten als geheel kunnen aanspreken ende keten ook als geheel zijn diensten aanbiedt.
(…)
De samenwerking is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeenten en UWV. Uitgangspunt is dat UWV en gemeenten eerst gezamenlijk verkennen welke afspraken het meest adequaat zijn. Daarna kan verkend worden of nadere sturing door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid noodzakelijk is. (…)
UWV en gemeenten hebben als uitkeringsverstrekker beide een eigen verantwoordelijkheid voor het aan de slag helpen van de «eigen» werkzoekenden. Vanuit die verantwoordelijkheid hebben zij beide belang bij een goede werkgeversdienstverlening. Omdat de werkgever niet gebaat is (bij) het maken van afspraken voor afzonderlijke doelgroepen, is samenwerking tussen gemeenten en UWV van groot belang.De samenwerking tussen UWV en gemeenten wordt daarom wettelijk vastgelegd. Hoe gemeenten en UWV die samenwerking vervolgens vormgeven, is niet vastgelegd.Iedere regio is zo in staat een eigen aanpak te ontwikkelen die aansluit bij de regionale behoefte.
Wel is het van belang dat er in alle arbeidsmarktregio’séén regionaal loket voor werkgeversis. In dit loket kunnen werkgevers terecht voor informatie en advies. UWV en gemeenten geven dit loket gezamenlijk vorm. (…)[onderstrepingen door het hof]
In paragraaf 2.2, getiteld
Digitale dienstverlening en landelijk systeem,wordt ingegaan op de (verdergaande) digitalisering van de dienstverlening aan werkzoekenden. Hierin is onder meer vermeld:
Voor een klein deel van de WW-gerechtigden is face-to-face dienstverlening beschikbaar(circa 10% van de WW-gerechtigden in de periode van 3-12 maanden WW en afhankelijk van het beschikbare budget). UWV bepaalt in een objectieve diagnose op basis van (combinaties van) kenmerken welke werkzoekenden hiervoor in aanmerking komen. Op voorhand worden geen specifieke groepen aangewezen. Het zal gaan om een combinatie van werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en werkzoekenden die niet overweg kunnen met digitale coaching.
De dienstverlening aan gedeeltelijk arbeids(on)geschikten verandert niet.Deze groep wordt intensief begeleid door middel van onder andere face-to-face dienstverlening.Wel zal UWV deze klanten de mogelijkheid bieden om gebruik te maken van digitale dienstverlening.[onderstrepingen door het hof]
In paragraaf 2.3, getiteld
Eindbeeld 2015,is vermeld, voor zover hier van belang:
De ontwikkelingen gaan snel, de samenleving digitaliseert, waardoor de keuze voor het hier gepresenteerde dienstverleningsconcept van UWV aansluit op het huidige tijdsgewricht. De bestaande systemen van UWV vormen de basis voor het dienstverleningsconcept. Een groot deel van de elektronische dienstverlening is al mogelijk; de basissystemen hiervoor werken op dit moment al. Deze systemen worden doorontwikkeld, zowel op het gebied van gebruiksvriendelijkheid als van functionaliteit. (…)
3.9.
Lezing van voornoemde wetsbepaling alsmede de daarbij behorende toelichting maakt duidelijk dat de samenwerking tussen gemeenten en het UWV op het vlak van de regionale dienstverlening aan werkgevers en het verrichten van taken met betrekking tot de regionale arbeidsmarkt wettelijk is voorgeschreven. Metroprop c.s. stellen evenwel dat deze samenwerking niet meer dan digitale samenwerking behelst en verwijzen daartoe naar diverse passages onder paragraaf 2.2 en 2.3 van de hierboven genoemde Memorie van toelichting, waarmee de rechtbank volgens hen ten onrechte geen rekening heeft gehouden. Het hof wijst er evenwel op dat die passages geen betrekking hebben op de samenwerking tussen het UWV en de gemeente, maar op de daaruit voortspruitende dienstverlening aan de klanten van het UWV, in het bijzonder de werkzoekenden, die in toenemende mate wordt gedigitaliseerd. Deze digitale ontwikkelingen in de
dienstverleningbrengen nog niet met zich dat ook de hiervoor benodigde
samenwerkingtussen het UWV en de gemeente vooral via digitale weg zijn vorm zal krijgen, laat staan
uitsluitendvia digitale weg zal worden vormgegeven. Voorts merkt het hof op dat de door Metropop c.s. aangehaalde passages geen betrekking hebben op de dienstverlening aan de werkgevers; voor die vorm van dienstverlening is, blijkens paragraaf 2.1 van de Memorie van toelichting nu juist van belang dat er één regionaal loket is en dat ondersteunende ICT-systemen en backoffice-activiteiten worden gebundeld. Tot slot geldt (blijkens de hiervoor geciteerde paragraaf 2.2 van de Memorie van toelichting) zelfs ten aanzien van de dienstverlening aan werkzoekenden dat face-to-face dienstverlening beschikbaar dient te blijven. Dat de samenwerking tussen de gemeente en het UWV louter digitaal is (en dat het gezamenlijk kantoor houden niet nodig is voor die samenwerking), is dan ook niet vol te houden. Het argument van Metroprop c.s. dat de vormgeving van de samenwerking wettelijk niet is vastgelegd doet aan het voorgaande niet af: die vormgeving - in dit geval bestaande in het gezamenlijk kantoor houden met het UWV - kan immers niet worden losgekoppeld van de samenwerking zelf en daarmee dus ook niet van de uitoefening van het openbaar gezag. De gemeente kan daarom wat betreft het aangaan van de huurovereenkomst niet worden aangemerkt als een onderneming in de zin van artikel 107 VWEU. Dat artikel is daarom niet van toepassing.
3.10.
In het kader van hun eerste twee grieven betogen Metroprop c.s. ook nog dat de economische activiteit van het UWV niet samenhangt met de taak van samenwerking en dat het UWV daarom bij het aangaan van de huurovereenkomst geen prerogatieven uitoefent. Niet te begrijpen valt hoe deze redenering, wat daar ook van zij, kan afdoen aan de conclusie dat de gemeente, in het kader van het aangaan van de huurovereenkomst, niet als een onderneming kan worden aangemerkt; het betoog van Metroprop c.s. bestaat er immers in dat het steunontvangende overheidsorgaan de gemeente is, en niet het UWV. Om die reden treft ook dit onderdeel van de eerste twee grieven geen doel. De grieven 1 en 2 falen.
3.11.
Met hun derde grief keren Metroprop c.s. zich tegen de overweging (ten overvloede) van de rechtbank dat in dit geval de gelden binnen de lidstaat blijven en de lidstaat dus alleen ‘steun’ aan zichzelf verleent, en niet aan een andere partij die actief is op de interne markt. Nu het hof reeds op andere gronden heeft geoordeeld dat artikel 107, eerste lid, VWEU niet van toepassing is, behoeft deze grief geen behandeling meer.
3.12.
De grieven treffen geen doel. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij dienen Metroprop c.s. de kosten van het hoger beroep te dragen. Voor de berekening van de kosten van het pleidooi zal, aangezien de gemeente c.s. ter zitting hebben afgezien van het houden hiervan, worden uitgegaan van één salarispunt.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Metroprop c.s. hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 726,00 aan verschotten en € 2.148,00 voor salaris en € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt en aan de zijde van het UWV begroot op € 726,00 aan verschotten en € 1.148,00 voor salaris, alle genoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, R.J.M. Smit en C.A.H.M. ten Dam en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2019.