Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
heb ontvangen krijgt u daarvan een kopie, ik ontvang dan graag uw reactie daarop en laten wij dan overleggen hoe nu verder.
grief 1bestrijdt [appellant] de overweging van de kantonrechter dat door hem geen vordering tot huurprijsvermindering is ingesteld. Deze grief is terecht voorgedragen. In zijn conclusie van eis in reconventie heeft [appellant] in randnummer 67 onder het kopje “Huurprijsvermindering ex art. 7:207 BW” het volgende aangevoerd:
Grief 3, die het tegendeel betoogt, is tevergeefs voorgedragen.
grief 4, waarmee [appellant] opkomt tegen de ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling tot ontruiming. Een achterstand als hiervoor is vastgesteld rechtvaardigt in beginsel de ontbinding. Hieraan doet in dit geval onvoldoende af dat de woning bepaalde gebreken had, die gedurende lange tijd niet door [geïntimeerde] zijn verholpen. In het bedrag van de huurachterstand zijn de gevolgen van die gebreken immers verdisconteerd. Bovendien is weliswaar het grootste deel van de door [Y] geconstateerde gebreken al bij de brief van 18 februari 2015 gemeld, maar moet tevens worden vastgesteld dat (de gemachtigde van) [appellant] in de periode na begin 2016 zelf ook niet voortvarend is geweest. De omstandigheid dat [geïntimeerde] , zoals [appellant] aanvoert, plannen had om de woning te verkopen, leidt niet tot een ander oordeel, omdat dat de wanbetaling aan de zijde van [appellant] niet wegneemt. Omstandigheden die meebrengen dat de gevolgen van de ontbinding voor [appellant] onevenredig zwaar zouden zijn, zijn gesteld noch gebleken. De vorderingen tot ontbinding en ontruiming zijn dan ook terecht toegewezen.
Grief 6, die is gericht tegen de veroordeling van [appellant] in de kosten van de eerste aanleg, slaagt in zoverre.