ECLI:NL:GHAMS:2019:1905

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
16 juni 2019
Zaaknummer
200.194.202/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vraag of er sprake is van een koopovereenkomst na ondertekening van een formulier

In deze zaak, die een vervolg is op een tussenarrest van 27 maart 2018, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen Design Bouw B.V., appellante, en twee geïntimeerden over de vraag of er een koopovereenkomst tot stand is gekomen na ondertekening van een formulier. Design Bouw stelt dat er een koopovereenkomst is gesloten, terwijl de geïntimeerden betwisten dat dit het geval is. Het hof heeft in het tussenarrest de geïntimeerden toegelaten tot tegenbewijs. Tijdens de bewijslevering hebben de geïntimeerden verklaard dat zij onder druk zijn gezet door de vertegenwoordiger van Design Bouw, de heer [A], om het formulier te ondertekenen, waarbij hen werd verteld dat het om een vrijblijvende offerte ging. De verklaringen van de geïntimeerden zijn door de heer [A] niet overtuigend ontkracht. Het hof oordeelt dat de geïntimeerden redelijkerwijs mochten aannemen dat er geen koopovereenkomst was gesloten, gezien de omstandigheden waaronder het formulier werd ondertekend en de verklaringen van de betrokken partijen. Het hof concludeert dat de geïntimeerden in hun tegenbewijs zijn geslaagd en dat de vorderingen van Design Bouw terecht zijn afgewezen. Het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd en Design Bouw wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.194.202/01
zaaknummer rechtbank : 3941998 CV EXPL 15-6095
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 mei 2019
inzake
DESIGN BOUW B.V.,
gevestigd te Enschede,
appellante,
advocaat: mr. M.S. van Knippenberg te Enschede,
tegen
[geïntimeerde 1],
en
[geïntimeerde 2],
beiden wonend te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. S. Karakaya-Pilavci te Leusden.

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna Design Bouw genoemd. Geïntimeerden worden hierna afzonderlijk [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 1] en gezamenlijk [geïntimeerden] genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 27 maart 2018 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die datum wordt naar dat tussenarrest verwezen. Bij het tussenarrest zijn [geïntimeerden] toegelaten tot (tegen)bewijslevering. Daarna hebben [geïntimeerden] een akte levering tegenbewijs genomen.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 1] hebben zich op 18 juli 2018 als getuigen doen horen, waarna Design Bouw op 24 september 2018 [A], hierna [A], als getuige heeft doen horen. De daarvan opgemaakte processen-verbaal zijn bij de gedingstukken gevoegd.
[geïntimeerden] hebben een memorie na enquête genomen.
Design Bouw heeft vervolgens een memorie na enquête genomen.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
Bij tussenarrest van 27 maart 2018 zijn [geïntimeerden] toegelaten tot tegenbewijs tegen de door Design Bouw gestelde en vooralsnog door de inhoud van het door partijen ondertekende formulier bevestigde koopovereenkomst.
2.2
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht hebben [geïntimeerden] zichzelf als getuigen doen horen.
2.3
[geïntimeerde 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
‘Op 19 juni 2012 kregen wij een onaangekondigd bezoek van de heer [A]. (…).
Hij heeft op de begane grond wat in de rondte gekeken. Hij bekeek de
ramen van de kamer, van de keuken en hij bekeek de voordeur. De heer [A] is niet boven geweest. (…). Op enig moment vroeg hij ons een formulier te ondertekenen. In ons bijzijn vulde hij dat in. Bij zijn verzoek tot ondertekening zei hij dat sprake is van een vrijblijvende offerte waar wij over na zouden kunnen denken. Mijn reactie was dat mijn handtekening voor een vrijblijvende offerte niet noodzakelijk is. De heer [A] bleef aandringen. Hij heeft wel drie en misschien wel vier keer gezegd dat van een vrijblijvende offerte sprake was. Daarbij bleef hij aandringen om het formulier te ondertekenen. Uiteindelijk hebben wij het formulier getekend omdat hij ons bleef pushen. Op het formulier stond wat mij betreft niet veel geks. Het waren immers geschatte bedragen en er was nog niets ingemeten. Daaruit leidde ik af dat het formulier inderdaad vrijblijvend was. Ik begreep daaruit dat pas na onze instemming de precieze bedragen en precieze maten vastgesteld zouden worden. De heer [A] heeft alleen de afzonderlijke bedragen en de prijs met ons doorgenomen. Hij heeft niet gezegd dat van een koopovereenkomst sprake was. Ik heb dat bij ondertekening ook niet gezien omdat hij zijn visitekaartje aan het formulier bevestigd had waardoor het woord ‘Koopovereenkomst’ afgedekt was. De heer [A] heeft ons gezegd dat wij de tijd hadden om na te denken. Dat was voor ons belangrijk want ik stond op het punt van bevallen en dat bracht onzekerheid met zich mee met betrekking tot onze financiële situatie. (…). De heer [A] heeft met ons niet besproken wanneer wij hem wat moesten laten weten. De heer [A] heeft sowieso niet met ons besproken wat er na de ondertekening van het formulier zou gebeuren. (…).’
2.4
[geïntimeerde 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
‘Ik herinner mij dat op enig moment de heer [A] onaangekondigd bij ons op de
stoep stond. Ik weet niet meer wie van ons de deur heeft open gedaan. Ik was hij het
gesprek met de heer [A] aanwezig. (…). De heer [A] besprak met ons
wat wij zouden willen laten vervangen. Hij heeft niets ingemeten, is ons huis niet door
geweest en bleef de hele tijd aan tafel zitten. Hij keek hooguit wat in het rond. (…).
Tijdens ons gesprek vulde de heer [A] het formulier in. Hij liet ons dat pas aan het einde van het gesprek zien. De ondertekening van het formulier besprak mijn vrouw met de heer [A]. Dat soort zaken bespreekt mijn vrouw gewoonlijk. Ik herinner mij dat de ondertekening van het formulier een punt van discussie was. Ik herinner mij dat mijn vrouw het formulier niet wilde tekenen maar de heer [A] door bleef vragen tot ondertekening over te gaan. Hij vertelde daarbij dat wij ons niet druk hoefden te maken, dat de ondertekening vrijblijvend is en dat het voor ons van belang was de prijs voor de toekomst vast te leggen zodat wij later niet met een hogere prijs te maken zouden krijgen. Op enig moment gaf mijn vrouw aan dat ik het formulier kon tekenen. Ik herinner mij niet wat over het verdere vervolg afgesproken is. (…). De heer [A] heeft ons niet verteld dat van een koopovereenkomst sprake was. De vermelding daarvan op het formulier heeft hij bij de ondertekening daarvan bedekt. Als wij die vermelding zouden hebben gezien dan was van een vrijblijvende offerte geen sprake en zou ik zeker niet tot ondertekening zijn overgegaan. Mijn beeld was dat er sprake was geweest van een verkooppraatje aan de deur waaraan wij niet gebonden waren. (…).’
2.5
[A] heeft in contra enquête onder meer het volgende verklaard:
‘Ik kan mij over de totstandkoming van de koopovereenkomst met de Heer [geïntimeerde 1] en mevrouw [geïntimeerde 1] niets meer herinneren. Ik ben als verkoper van kunststof kozijnen vanaf 11 december 2009 tot juni 2015 in dienst geweest. Ik herken het formulier dat u mij voor houdt. Het formulier wordt door mij en de kopers als koopovereenkomst getekend. Dat blijkt duidelijk uit de vermelding rechtsboven het formulier en de ondertekening van de klant als koper. Aan de koopovereenkomst was gewoonlijk een tekening gehecht met daarop de tekening van de kozijnen met de draaiende delen. Daarbij werd ongeveer de maatvoering gemeld. Het meten van de kozijnen werd niet door mij maar op een later moment door een inmeter gedaan. In het algemeen kan ik zeggen dat als mensen niet wilden tekenen, ondertekening niet plaatsvond. Men hoefde niet te tekenen en ik drong ook niet op ondertekening aan. (…). Ik informeerde de klant dat zij (wettelijk) acht dagen bedenktijd hadden indien van een koude afspraak dan wel een afspraak via het callcenter sprake was. Ik vermeldde niet wanneer die termijn aanving. (…). Ik heb nooit tegen klanten gezegd dat de ondertekening een vrijblijvend stuk betreft en de klanten niet bindt. Wel vertelde ik bij een voorbehoud van financiering dat de klant geen verplichting meer had aan Design Bouw, en Design Bouw evenmin aan de klant, indien de financiering niet tot stand kwam. Volgens de toepasselijke voorwaarden gold voor het financieringsvoorbehoud naar ik meen dertig dagen. Ik werkte niet met offertes. Dat werd door Design Bouw niet gedaan. Ik vermeldde altijd dat van een koopovereenkomst sprake was.(…).’
2.6
Het hof stelt voorop dat de beperkte bewijskracht van artikel 164 lid 2 Rv. niet geldt voor de verklaringen van partijgetuigen in het kader van het leveren van tegenbewijs omdat het bewijsrisico niet bij de met het tegenbewijs belaste partij ligt. Voorts is van belang dat het hof in het tussenarrest geoordeeld heeft dat voor het bestaan van een koopovereenkomst de tekst van het door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 1] ondertekende formulier niet beslissend is, maar dat daarvoor mede van belang is wat van [geïntimeerden] en [A] voorafgaand aan en bij het ondertekenen van het desbetreffende formulier hebben besproken en verklaard en welke betekenis [geïntimeerden] daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen. Tenslotte is van belang dat het hof geoordeeld heeft dat als [geïntimeerden] slagen in het hen opgedragen tegenbewijs, er van een koopovereenkomst geen sprake is en het vonnis van de kantonrechter zal bekrachtigen.
2.7
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 1] hebben verklaard over het gesprek dat zij op 19 juni 2012 met [A] hebben gevoerd. Uit hun verklaringen blijkt dat [A] op enig moment in het bijzijn van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 1] een formulier heeft ingevuld en hen heeft verzocht dat te ondertekenen. Uit beide verklaringen blijkt dat die ondertekening een onderwerp van gesprek is geweest. Beiden verklaren dat [A] bij zijn verzoek tot ondertekening van het formulier heeft gezegd dat sprake was van een “vrijblijvende offerte” waarover zij nog konden nadenken. Voorts heeft [geïntimeerde 1] verklaard dat zij heeft gezegd dat haar handtekening voor een vrijblijvende offerte niet noodzakelijk was en dat zij om die reden niet wilde tekenen. [geïntimeerde 1] verklaarde voorts dat [A] bleef aandringen op het ondertekenen van het formulier en daarbij wel drie of vier keer heeft gezegd dat van een vrijblijvende offerte sprake was. [geïntimeerde 1] heeft dit bevestigd en verklaard dat de ondertekening van het formulier een punt van discussie was, dat hij zich herinnert dat [geïntimeerde 1] het formulier niet wilde ondertekenen en dat [A] door ging met vragen te ondertekenen en daarbij stelde dat zij zich niet druk hoefden te maken omdat de ondertekening vrijblijvend was. De verklaringen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 1] sluiten inhoudelijk op elkaar aan en zijn eensluidend over het feit dat [A] voorafgaand aan de ondertekening van het formulier [geïntimeerden] meermalen heeft gezegd dat de inhoud van het formulier en de ondertekening vrijblijvend waren.
2.8
Deze door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 1] gegeven weergave van het gesprek met [A], is door de verklaring van [A] op onvoldoende wijze ontkracht. [A] heeft immers verklaard dat hij zich over de totstandkoming van de overeenkomst met [geïntimeerden] niets meer kon herinneren. [A] verklaarde dat hij in het algemeen niet aandrong op ondertekening van het formulier wanneer men dat niet wilde ondertekenen, dat hij nooit tegen klanten heeft gezegd dat de ondertekening vrijblijvend was en hen niet bond en dat hij altijd heeft vermeld dat van een koopovereenkomst sprake was. Aan deze verklaring over de algemene werkwijze van [A] komt geen overwegende betekenis toe omdat uit de gedetailleerde en eensluidende verklaringen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 1] volgt dat zij niet wilden tekenen en [A] jegens hen bleef aandringen om tot ondertekening over te gaan en daarbij ter geruststelling vermeldde dat de inhoud van het formulier en de ondertekening vrijblijvend waren.
2.9
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 1] hebben ook verklaard over de specifieke omstandigheden waaronder het formulier werd ondertekend. Beiden verklaarden dat [A] de maten van de kozijnen niet heeft opgenomen. Op de begane grond van hun woning heeft [A] in de rondte gekeken maar hij is niet naar de eerste etage gegaan. [geïntimeerde 1] heeft verklaard dat het bedrag dat op het formulier is ingevuld voor levering en plaatsing van de kozijnen geschat was. Deze omstandigheden zijn door de verklaring van [A] niet ontkracht. Hij heeft bevestigd dat het opmeten van de kozijnen op een later moment door een inmeter zou worden gedaan. Over de wijze van berekening van de prijs heeft [A] niets verklaard. Door het achterwege laten van het precies opnemen van de maten van de kozijnen en het op die basis doen van een exacte prijsopgave, hoefden [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 1] er te meer niet op bedacht te zijn dat zij met de ondertekening van het meergenoemde formulier een voor hen bindende koopovereenkomst zouden sluiten en mochten zij vertrouwen op de juistheid van hetgeen [A] hen over het vrijblijvende karakter van het formulier en de ondertekening daarvan had gezegd. Dit zou anders zijn geweest indien [A] in duidelijke bewoordingen zou hebben gezegd dat met de ondertekening van het formulier een koopovereenkomst tot stand zou komen zodat daarover bij [geïntimeerden] redelijkerwijs geen misverstand kon bestaan. Dat [A] zich in die duidelijke zin uitgelaten heeft, volgt niet uit de verklaringen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 1]. Zij hebben allebei verklaard dat [A] niet gezegd heeft dat van een koopovereenkomst sprake was en ook dat het visitekaartje van [A] aan het formulier gehecht was precies op de plaats waar - naar hen achteraf is gebleken - “koopovereenkomst” stond zodat die aanduiding op het formulier bedekt was. Tevens volgt uit de verklaringen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 1] dat na ondertekening van het formulier door [A] aan hen geen informatie is gegeven over een vervolg noch over wat [geïntimeerden] wanneer zouden moeten laten weten. Bij gebreke van die informatie hoefden [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 1] niet bedacht te zijn dat zij een koopovereenkomst hadden gesloten en is het begrijpelijk dat [geïntimeerde 1] er van uitging dat zij en [geïntimeerde 1] nog konden aangeven dat zij een overeenkomst wensten te sluiten en dat bij [geïntimeerde 1] de indruk was ontstaan van een verkooppraatje aan de deur waar zij niet aan gebonden waren.
2.1
Met de getuigenverklaringen is komen vast te staan dat [A] voorafgaand aan de ondertekening van het formulier door [geïntimeerden] aan hen heeft verklaard dat sprake was van een vrijblijvende offerte, dat zij nergens aan gebonden waren en niet tot afname van de kozijnen verplicht waren. [geïntimeerden] hebben op grond van het gesprek dat zij voorafgaand aan en bij de ondertekening van het formulier hebben gevoerd redelijkerwijs mogen aannemen dat geen sprake was van een koopovereenkomst. Zij hoefden er evenmin op bedacht te zijn dat Design Bouw de ondertekening van het formulier als het aangaan van een koopovereenkomst opvatte. Bij deze stand van zaken zijn [geïntimeerden] geslaagd in het door hen te leveren tegenbewijs. Het vooralsnog aan het ondertekende formulier ontleende bewijs van de door Design Bouw aan haar vorderingen ten grondslag gelegde koopovereenkomst is door [geïntimeerden] overtuigend ontzenuwd.
2.11
De slotsom is dat niet is vast komen te staan dat sprake is geweest van een koopovereenkomst en dat de daarop gebaseerde vorderingen van Design Bouw terecht zijn afgewezen. De grieven behoeven geen verdere bespreking meer. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en Design Bouw zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Design Bouw in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 384,- aan verschotten en € 2.277,- voor salaris;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M.M. Steenberghe, A.M.A. Verscheure en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2019.