Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
primairRegus zal veroordelen tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van € 18.936,= althans schadevergoeding op te maken bij staat (met wettelijke rente),
subsidiairRegus zal veroordelen tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van € 12.351,= althans een bedrag dat het hof juist acht (met wettelijke rente) en tot betaling van verhuis- en herinrichtingskosten ten bedrage van € 3.020,85 (inclusief btw) althans een bedrag dat het hof juist acht (met wettelijke rente) en
primair en subsidiairRegus zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, met beslissing over de proceskosten.
2.De feiten
3.De beoordeling
primairveroordeling van Regus tot betaling van € 18.936,= aan schadevergoeding althans tot schadevergoeding op te maken bij staat (met wettelijke rente),
subsidiairveroordeling van Regus tot betaling van € 12.351,= aan schadevergoeding (met wettelijke rente) en tot betaling € 2.842,19 (inclusief btw) aan verhuis- en herinrichtingskosten (met wettelijke rente) en
primair en subsidiairveroordeling van Regus tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, met beslissing over de proceskosten. Hij heeft daartoe gesteld, samengevat en voor zover thans relevant, dat Regus in de aanloop naar de ontruiming van het Center en de verhuizing van de huurders heeft toegezegd dat zij de verhuizing zou verzorgen althans de verhuiskosten zou vergoeden, op welke toezegging Regus ten onrechte is teruggekomen. Daarnaast is Regus jegens [appellant] in ernstige mate tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen door ten tijde van het sluiten van de overeenkomst geen melding te maken van de voorgenomen renovatie, terwijl zij wist, althans behoorde te weten dat zij de huurovereenkomst niet voor de volle termijn gestand kon doen en [appellant] daarvoor had moeten waarschuwen. Eerst medio oktober 2016 heeft Regus haar huurders, waaronder [appellant] , geïnformeerd over de renovatieplannen, waardoor Regus zich niet als een goed verhuurder heeft gedragen. Ervan uitgaande dat de overeenkomst onder normale omstandigheden nog zeker twee jaar zou hebben geduurd, heeft [appellant] daarom aanspraak op een vergoeding van twee volle jaarhuren en heeft hij tevens recht op reëel geleden schade wegens het aanschaffen van nieuw briefpapier, kosten voor automatisering en kosten voor de verhuizer, aldus (nog steeds) [appellant] . Regus heeft tegen deze vordering verweer gevoerd.
grief Ifaalt.
mede gezien de uitdrukkelijke betwisting van Regus, die stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Verder geldt dat op [appellant] , die zich immers op de rechtsgevolgen van dit (vermeende) rechtsfeit beroept, ingevolge artikel 150 Rv de stelplicht en bewijslast rusten. Hiervan uitgaande moet met de kantonrechter worden geconstateerd dat [appellant] , in het licht van het gemotiveerde verweer van Regus op dit punt, zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. [appellant] heeft, gelet op dit verweer, geen althans onvoldoende concrete feiten gesteld waaruit met name kan worden afgeleid dat Regus in april 2016 reeds op de hoogte was van de renovatieplannen van de eigenaren. In feite heeft hij alleen verwezen naar in eerste aanleg overgelegde persberichten (zie inleidende dagvaarding onder 45 e.v. alsmede productie 13), weliswaar met de toevoeging dat de vastgoedmarkt derhalve reeds eind 2015/begin 2016 bekend was met de algehele herontwikkeling van het pand, maar dit is onvoldoende om te (kunnen) concluderen – waar het hier om gaat – dat
Regusop dat moment daarvan op de hoogte was. De stelling van [appellant] dat in dit opzicht zou kunnen worden gesproken van een gebrek in de zin van artikel 7:204 BW, wordt door het hof verworpen, omdat de omstandigheid die [appellant] aan die kwalificatie ten grondslag legt (zie memorie van grieven onder 56) feitelijk onjuist is en bovendien niet onder de definitie van ‘gebrek’ als gegeven in artikel 7:204 lid 2 BW kan vallen. Ook passeert het hof de stelling dat Regus, ook indien zij in april 2016 niet op de hoogte was van de (komende) renovatie, alleen al vanwege haar gepretendeerde professionaliteit en deskundigheid moet worden geacht daarvan op de hoogte te zijn geweest, omdat voor een dergelijke (zo algemeen geformuleerde) stelling geen steun is te vinden in het Nederlandse recht. Bovendien kan wat [appellant] overigens in dit verband heeft aangevoerd, geen afbreuk doen aan de conclusie dat [appellant] , in het licht van het gemotiveerde verweer van Regus op dit punt, zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd, zodat ook hier aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Daaruit volgt dat
grief IIevenmin terecht is voorgesteld.