ECLI:NL:GHAMS:2019:1895
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging vonnis in hoger beroep met betrekking tot pogingen tot diefstal
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 9 maart 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1979 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 februari 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om dezelfde straf als die door de politierechter was opgelegd. Het hof heeft het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de eerdere beslissing van de politierechter niet diende te worden herzien. Het hof heeft het verweer van de verdediging verworpen, dat stelde dat de verdachte vrijgesproken diende te worden van de tenlastegelegde pogingen tot diefstal, omdat er geen begin van uitvoering was waargenomen. Het hof oordeelde dat dit verweer niet houdbaar was, gezien het proces-verbaal van de verbalisanten dat als bewijs was ingebracht. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis waarvan beroep bevestigd, met inachtneming van de overwegingen die tijdens de zitting zijn besproken. Het arrest is uitgesproken in een openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. E.H.M. Druijf, die buiten staat was om te ondertekenen.