ECLI:NL:GHAMS:2019:1878
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van winkeldiefstal na hoger beroep; onvoldoende bewijs voor tenlastelegging
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van winkeldiefstal, waarbij zij op of omstreeks 10 april 2018 in Amsterdam twee woninginrichting- en/of huishoudelijke artikelen had weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 7 mei 2019 gehouden, waarbij de advocaat-generaal een vordering heeft ingediend en de verdachte en haar raadsman hun verweer hebben gevoerd.
Het hof heeft vastgesteld dat de tenlastelegging, ondanks eventuele taal- en schrijffouten, niet tot een schending van het recht van de verdachte heeft geleid. Na beoordeling van het wettig bewijs heeft het hof echter niet de overtuiging gekregen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Hierdoor heeft het hof besloten om de verdachte vrij te spreken van de beschuldiging van winkeldiefstal.
Het vonnis waarvan beroep is vernietigd, en het hof heeft opnieuw recht gedaan door te verklaren dat niet bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Tevens is de eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 21 mei 2019.