ECLI:NL:GHAMS:2019:1872
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging vonnis in hoger beroep inzake zakkenrollerij in vereniging
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 21 december 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1999, was aangeklaagd voor zakkenrollerij in vereniging, meermalen gepleegd. Het hof heeft het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 mei 2019 heeft de verdediging betoogd dat de verdachte niet betrokken was bij de zakkenrollerij, omdat zij geen fysiek contact had met de slachtoffers en niet actief deelnam aan de diefstal. De verdediging stelde dat de rol van de verdachte niet als medeplegen kon worden gekwalificeerd, maar hoogstens als medeplichtigheid. Het hof heeft deze verweren verworpen en vastgesteld dat de verdachte een belangrijke rol had in de bewezenverklaarde pogingen tot zakkenrollerij. De verdachte fungeerde als 'afschermer', waardoor de mededader zijn handelingen kon uitvoeren zonder dat omstanders dit opmerkte.
Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan twee pogingen tot diefstal in vereniging, wat veel overlast en onveiligheid in Amsterdam veroorzaakt. Ondanks dat de verdachte als 'first offender' wordt aangemerkt, heeft het hof geoordeeld dat de opgelegde straf passend is. De verdediging had ook aangevoerd dat er sprake was van een termijnoverschrijding bij de voorgeleiding van de verdachte, maar het hof heeft dit verweer verworpen. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter bevestigd, met inachtneming van de gewijzigde bewijsoverwegingen en strafmaat.