Op 2 april 2019 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 7 juli 2017 was gewezen. De zaak betreft de verdachte die op 1 april 2016 in Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument of identiteitsbewijs. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is schuldig bevonden aan het onder 1 bewezen verklaarde feit, terwijl het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen is verklaard, waardoor de verdachte daarvan is vrijgesproken. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en 40 dagen hechtenis, met de bepaling dat de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht op de taakstraf. De relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht die zijn toegepast zijn de artikelen 22c, 22d, 63 en 231, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.