ECLI:NL:GHAMS:2019:1850

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
200.248.635/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris over volmacht, zorgplicht en omissie in hypotheekakte

In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen de notaris, waarbij zij de notaris verwijt dat de volmacht onder druk tot stand is gekomen en dat de notaris haar zorgplicht heeft geschonden. Klaagster stelt dat de notaris een omissie heeft begaan in de akte van tweede hypotheek die verbonden is aan de woning van klaagster en erflater. De kamer voor het notariaat heeft de klacht van klaagster in eerste instantie ongegrond verklaard. Klaagster heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de volmacht die klaagster op 19 juli 2017 heeft getekend en de communicatie tussen klaagster en de notaris. Het hof heeft geoordeeld dat de volmacht niet onder druk tot stand is gekomen en dat de notaris niet in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld. Ook de omissie in de hypotheekakte kan de notaris niet worden verweten, aangezien deze akte door de protocolvoorganger van de notaris is opgemaakt. Het hof heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar nieuwe klacht en de bestreden beslissing bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.248.635/01 NOT
nummer eerste aanleg : 18-12
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 14 mei 2019
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellante,
gemachtigde: mr. P.C. van den Berg, advocaat te Utrecht,
tegen
[naam] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P.H. Kramer, advocaat te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 26 oktober 2018 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) van 26 september 2018 (ECLI:NL:TNORDHA:2018:15). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) op alle onderdelen ongegrond verklaard
.
1.2.
De notaris heeft op 23 januari 2019 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
Klaagster heeft op 18 februari 2019 aanvullende producties bij het hof ingediend.
1.4.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van het e-mailbericht van de advocaat van de notaris van 18 februari 2019.
1.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 februari 2019. Klaagster, vergezeld van haar gemachtigde, en de notaris, vergezeld van haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klaagster en de gemachtigde van de notaris ieder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Waar nodig aangevuld met andere feiten die in dit geding zijn gebleken, gaat het in deze zaak - kort gezegd - om het volgende.
3.2.1.
Klaagster en [erflater] waren partners en hadden een notariële samenlevingsovereenkomst getekend. Zij waren op 2 juli 2007 ieder voor de onverdeelde helft eigenaar geworden van het registergoed [adres] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie P, nummer 702 (hierna: de woning).
3.2.2.
Op 18 oktober 2016 is erflater overleden.
3.2.3.
Op 24 november 2016 heeft de notaris een verklaring van erfrecht verleden. Blijkens deze verklaring zijn de twee kinderen van erflater, [de zoon] en [de dochter] , de enige erfgenamen van erflater, hebben zij zijn nalatenschap beneficiair aanvaard en zijn zij tezamen bevoegd en gerechtigd tot het beheer en de vereffening van de nalatenschap. Tot de nalatenschap behoort de onverdeelde helft van de woning. Op de woning rust een eerste recht van hypotheek ten behoeve van Achmea Bank N.V., alsmede een tweede recht van hypotheek ten behoeve van de ouders van klaagster in verband met een geldlening van klaagster van haar ouders ter grootte van haar toekomstig erfdeel (€ 200.000,-). Dit tweede recht van hypotheek is gevestigd bij notariële akte van hypotheek van 28 maart 2013, verleden voor de protocolvoorganger van de notaris.
3.2.4.
Op 19 juli 2017 heeft klaagster een volmacht getekend. In die volmacht staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…)
De ondergetekende:
[klaagster],(…)
verklaart bij dezenonherroepelijkvolmacht te geven aan:
notaris [de notaris] te [plaats] ,
om voor en namens ondergetekende de bespreking van 19 juli 2017 te voeren en onderhandelingen in te gaan en ter uitvoering daarvan voor een nader te bepalen notaris te verschijnen voor het passeren van een vaststellingsovereenkomst en een akte van verdeling conform het ontwerp van die akte(n), en andere stukken te tekenen, en voorts datgene te verrichten hetgeen de gevolmachtigde terzake nodig zal oordelen, zulks met de macht van substitutie en onder de intenties zoals aangegeven in deaangehechtebijlage.
(…)
Deze volmacht eindigt:
- na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst en ondertekening van de akte van verdeling ter uitvoering van de gemaakte afspraken, dan wel;
- indien partijen (zijnde de erfgenamen van wijlen de heer [erflater] en de gevolmachtigde namens volmachtgever) niet uiterlijk op 1 oktober 2017 de vaststellingsovereenkomst en (indien van toepassing) de akte van verdeling hebben getekend ter uitvoering van de gemaakte afspraken, danwel;
- indien partijen vandaag geen overeenstemming hebben bereikt met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap van wijlen de heer [erflater] conform de richtlijnen en intenties als vermeld in de aan deze volmacht gehechte bijlage, behoudens indien de volmachtgever en de gevolmachtigde anders overeenkomen.
(…)”
Aan de volmacht was een bijlage met intenties gehecht, waarin (onder meer) het volgende was opgenomen:
“(…)
Overige bepalingen:
1. ondergetekende stelt vast dat de volmachtgeenbetrekking heeft op de vordering van de moeder van ondergetekende;
2. bovenstaande opsomming van richtlijnen en intenties is een limitatieve opsomming waarop geen uitbreiding mogelijk is, behoudens goedkeuring van de gevolmachtigde en de volmachtgevergezamenlijk.
(…)”
3.2.5.
Op 19 juli 2017 heeft op het kantoor van [de boedelnotaris] , notaris te [plaats] en boedelnotaris in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van erflater (hierna: de boedelnotaris), een bespreking plaatsgevonden tussen de zoon, de notaris als gevolmachtigde van klaagster en de boedelnotaris.
3.2.6.
Bij e-mailbericht van 19 juli 2017 (14:17 uur) heeft [de kandidaat-notaris] , kandidaat‑notaris op het kantoor van de notaris (hierna: de kandidaat-notaris), voor zover hier van belang, het volgende aan klaagster bericht:
“(…)
Op verzoek van [de notaris] bericht ik je als volgt.
[de notaris] heeft mij zojuist laten weten dat het gesprek met [de boedelnotaris] en [de zoon] volgens haar gevoel positief is verlopen en tot een oplossing zou kunnen leiden .
[de zoon] heeft aangegeven dat ook hij hoopt op een oplossing, zodat de nalatenschap kan worden afgewikkeld. Hij heeft daarbij ook aangegeven open te staan voor contact met [X] inzake de spullen in huis.
Er is afgesproken dat [de zoon] eerst met zijn zus gaat overleggen en vanavond een terugkoppeling geeft aan [de boedelnotaris] .
Zodra wij vervolgens een terugkoppeling hebben ontvangen van [de boedelnotaris] zal ik jou hierover berichten.
(…)”
3.2.7.
Op 20 juli 2017 heeft op het kantoor van de notaris een bespreking tussen klaagster en de notaris plaatsgevonden over onder meer hetgeen op 19 juli 2017 was besproken.
3.2.8.
Op 16 augustus 2017 heeft op het kantoor van de notaris een bespreking plaatsgevonden tussen de notaris, klaagster en [X] , zijnde een vriend van erflater (hierna: [X] ).
3.2.9.
Op 15 januari 2018 heeft [notaris Z] , notaris te [plaats] , een akte van verdeling registergoed betreffende woning gepasseerd, waarna op 16 januari 2018 door voormelde notaris een akte van rectificatie verdeling is gepasseerd wegens de toepasbaarheid van de vrijstelling voor overdrachtsbelasting.

4.Standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de notaris - in de kern - het volgende.
1. De volmacht van 19 juli 2017 is onder druk van de notaris tot stand gekomen en is door de notaris misbruikt. De notaris was gemachtigd om klaagster te vertegenwoordigen in een eenmalige onderhandeling met de erfgenamen en indien geen overeenstemming zou worden bereikt tijdens of kort na die bespreking, zou de volmacht eindigen. De notaris heeft haar werkzaamheden als gevolmachtigde na deze bespreking en de mondelinge rapportage aan klaagster op 20 juli 2017 gecontinueerd. Klaagster mocht er dan ook van uitgaan dat tussen partijen overeenstemming was bereikt. De notaris heeft de belangen van klaagster geschonden en de vage en onwaardige communicatie van de notaris deed geen enkel recht aan de vertrouwenspositie die de notaris had.
2. De notaris heeft haar zorgplicht geschonden. De notaris was de vaste notaris van klaagster en erflater en kende de achtergronden. Zij heeft zich echter in eerste instantie opgesteld als boedelnotaris voor de erfgenamen en een verklaring van erfrecht afgegeven. Voorts is klaagster kort vóór de afspraak met de zoon op 29 september 2017 gebleken dat de notaris de door klaagster verstrekte eigendomsbewijzen van spullen in de woning niet aan de zoon had overhandigd en hem evenmin op haar kantoor een en ander had toegelicht, maar hem slechts had gebeld. Hierdoor was deze afspraak niet meer in goede banen te leiden . Deze wending had door de notaris kunnen en moeten worden voorkomen. De notaris heeft het vertrouwen van klaagster in de rol, positie en taak van de notaris als partijnotaris ernstig beschaamd; juist gezien haar vertrouwensrol had het op de weg van de notaris gelegen om adequaat te handelen conform de schriftelijke machtiging.
3. Het kantoor van de notaris heeft een omissie begaan in de akte van tweede hypotheek verbonden aan de woning van klaagster en erflater doordat is nagelaten erflater hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de onderliggende geldleningsovereenkomst ten gunste van de ouders van klaagster. Als gevolg van deze omissie hebben de erfgenamen in het kader van de vereffening het standpunt ingenomen dat erflater niet aansprakelijk was voor de geldlening. Hierdoor is de rechtspositie van klaagster ernstig geschaad. De notaris deed in 2015 echter voorkomen alsof er niets aan de hand was. Toen in 2017 het tegendeel bleek, weigerde de notaris contact op te nemen met haar protocolvoorganger. De notaris weigerde aldus de van een notariskantoor te verwachten dienstverlening, aldus klaagster.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Nieuwe klacht
6.1.
In hoger beroep heeft klaagster als nieuwe klacht aangevoerd dat zij het verwijtbaar acht dat de notaris buiten haar medeweten een notarieel document, waarbij zij partij was, aan de erfgenamen heeft verstrekt.
6.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 van de Wet op het notarisambt (Wna) dient het hof een aan hem voorgelegde zaak opnieuw in volle omvang te behandelen. In die procedure is voor de behandeling van in hoger beroep nieuw geformuleerde klachten geen plaats. Klaagster zal daarom in deze nieuwe klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.
Klachtonderdeel 1 (volmacht)
6.3.
De notaris betwist dat de volmacht onder druk tot stand zou zijn gekomen. Hiertoe voert zij aan dat zij een conceptvolmacht heeft opgesteld, waarop klaagster bij e-mailbericht van 19 juli 2017 heeft gereageerd. De volmacht is dienovereenkomstig aangepast en door klaagster getekend. Klaagster heeft volgens de notaris dan ook zelf de inhoud van de volmacht bepaald. De notaris betwist tevens dat zij misbruik zou hebben gemaakt van de volmacht. Volgens de notaris is tijdens de bespreking van 19 juli 2017 geen overeenstemming bereikt met de erfgenamen. De zoon wilde eerst met de dochter overleggen, waarna hij een terugkoppeling zou geven aan de boedelnotaris. Namens de notaris heeft de kandidaat‑notaris klaagster hiervan dezelfde dag per e-mail in kennis gesteld. De notaris voert verder aan dat de boedelnotaris haar op 20 juli 2017 telefonisch heeft geïnformeerd over de door de erfgenamen voorgestelde ‘package deal’, waarbij de erfgenamen uitdrukkelijk alle rechten en weren voorbehielden en dat zij deze met klaagster heeft besproken op haar kantoor, waarna klaagster met de door de erfgenamen voorgestelde route heeft ingestemd. Klaagster was daarmee op de hoogte van de voortzetting van de gesprekken na de eerste bijeenkomst op 19 juli 2017.
6.3.1.
Het hof heeft in de stukken van het dossier geen enkele aanwijzing gevonden voor de stelling van klaagster dat de volmacht onder druk van de notaris tot stand zou zijn gekomen. Blijkens de stukken in het dossier is de volmacht juist geheel overeenkomstig de wens van klaagster, zoals ook kenbaar gemaakt in haar e-mailbericht van 19 juli 2017 (6:37 uur), aangepast. In dit e-mailbericht staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…)
In je concept machtiging staan hele andere dingen en een nota bene zgn. onherroepelijke machtiging tot 1 oktober waar bij een akte van verdeling niet eens de uitkomst hoeft te zijn; als zeker wel als beoogd doel benoemd in onze afspraken.
(…) Ik wil ook nog steeds alleen de bijzondere volmacht geven voor de onderhandeling vandaag, die je aan me hebt gevraagd.
Ook op basis van het gesprek met mijn moeder (…):

wil ik je alleen een machtiging geven zoals we dat bedoeld en afgesproken hebben; nl. voor de onderhandeling / het gesprek vandaag
(…)

Indien de onderhandeling van vandaag leidt tot een akte van verdeling, wil ik die uiteraard met je doornemen en kan ik die daar na bij jou op kantoor tekenen. Je nu blind machtigen voor de akte is niet wat ik wil of wat verstandig zou zijn gegeven ook jouw zorgplicht; uiteraard wil ik een akte eerst lezen. (…)
(…)
De concept machtiging van gister wil ik niet tekenen, ook niet zoals ik deze zelf heb aangepast tot 1 augustus.
(…)”
Het hof acht beïnvloeding van klaagster door de notaris dan ook niet aannemelijk geworden.
6.3.2.
Op grond van de stukken in het dossier acht het hof genoegzaam gebleken dat op 19 juli 2017 geen overeenstemming tussen partijen is bereikt, hetgeen klaagster gelet op het e‑mailbericht van de kandidaat‑notaris van 19 juli 2017 ook bekend kon zijn. Hierdoor was de door klaagster aan de notaris gegeven volmacht, zoals hiervoor onder 3.2.4 weergegeven, geëindigd. De notaris heeft op 20 juli 2017 het standpunt van de erfgenamen, de zogenoemde ‘package deal’, met klaagster besproken. Vervolgens heeft klaagster ermee ingestemd om de door de boedelnotaris namens de erfgenamen voorgestelde route te volgen. Naar het oordeel van het hof heeft klaagster aldus de volmacht aan de notaris mondeling verlengd. De notaris heeft dan ook geen misbruik gemaakt van de haar door klaagster verleende volmacht door na de bespreking met de erfgenamen en de terugkoppeling aan klaagster werkzaamheden voor klaagster te blijven verrichten.
Met betrekking tot de door klaagster gestelde vage en onwaardige communicatie van de notaris is het hof van oordeel dat klaagster onvoldoende feitelijke onderbouwing voor die stelling heeft aangedragen. Het hof gaat alleen al daarom hieraan voorbij.
6.3.3.
Uit het voorgaande volgt dat het eerste klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdeel 2 (schending zorgplicht)
6.4.
De notaris betwist dat zij haar zorgplicht jegens klaagster zou hebben geschonden en voert aan dat klaagster zelf is teruggekomen op de door de boedelnotaris voorgestelde ‘package deal’, waarvan een onderdeel de verdeling van de roerende zaken van erflater betrof. De notaris betwist tevens dat zij op 24 november 2016 niet in opdracht van de erfgenamen een verklaring van erfrecht had mogen afgeven. Zij was op dat moment geen partij-notaris van klaagster en er rustte op haar een ministerieplicht. De notaris voert verder aan dat zij tijdens de bespreking op 19 juli 2017 er niet aan is toegekomen de beweerdelijke eigendomsbewijzen aan de zoon te overhandigen en dat er in zoverre geen resultaatsverplichting op haar rustte. Bovendien zeggen die stukken volgens de notaris niets over de eigendom van de roerende zaken in de nalatenschap en hadden deze later alsnog kunnen worden gedeeld
.
6.4.1.
Blijkens de stukken in het dossier was de notaris op 24 november 2016, toen zij de door de erfgenamen verzochte verklaring van erfrecht verleed, nog geen partij-notaris van klaagster. Er bestond voor de notaris dan ook geen grond haar dienstverlening jegens de erfgenamen te weigeren. De notaris was op grond van haar ministerieplicht gehouden een verklaring van erfrecht af te geven en de erfgenamen in dat verband te informeren over de mogelijkheid om de nalatenschap van erflater beneficiair dan wel zuiver te aanvaarden. Dat klaagster sinds de aankoop van de woning en het opmaken van de samenlevingsovereenkomst een cliënt was van het kantoor van de notaris maakt het voorgaande niet anders. Naar het oordeel van het hof heeft de notaris dan ook niet onzorgvuldig gehandeld door een verklaring van erfrecht af te geven.
6.4.2.
Met betrekking tot het niet overhandigen van de beweerde eigendomsbewijzen overweegt het hof dat niet is komen vast te staan dat de notaris niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen om deze stukken niet aan de zoon te overhandigen. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat in het kader van de verdeling van de roerende zaken in de nalatenschap bemiddeling door een derde - [X] - aan de orde was en de notaris daarin geen rol had. Naar het oordeel van het hof is de notaris dan ook binnen de reikwijdte van de haar door klaagster verleende volmacht gebleven. Dat uiteindelijk geen overeenstemming tussen partijen tot stand is gekomen heeft niet rechtstreeks betrekking op het niet overhandigen van genoemde stukken en kan de notaris mede daarom niet tuchtrechtelijk worden verweten.
6.4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het tweede klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdeel 3 (omissie in akte van tweede hypotheek)
6.5.1.
Het hof stelt voorop dat de door klaagster gestelde omissie betrekking heeft op de hypotheekakte die in maart 2013 door de protocolvoorganger van de notaris is opgemaakt en gepasseerd. Het hof is, evenals de kamer, van oordeel dat de notaris hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De notaris was immers niet bij deze akte betrokken.
6.5.2.
Het hof overweegt verder dat niet is komen vast te staan dat de notaris in 2015 heeft doen voorkomen alsof er door de door klaagster geconstateerde omissie “niets aan de hand was”. De notaris is destijds serieus ingegaan op het standpunt van klaagster dat de akte van tweede hypotheek een omissie bevatte. Zij heeft haar protocolvoorganger op verzoek van klaagster benaderd en zij heeft haar protocolvoorganger en klaagster met elkaar in contact gebracht. De notaris behoefde niet zelf met haar protocolvoorganger in overleg te treden. Niet is komen vast te staan dat de notaris heeft betwist dat er een fout zou zijn gemaakt of dat zij de handeling van haar protocolvoorganger zou hebben gebagatelliseerd. Van enige onzorgvuldigheid van de notaris is dan ook niet gebleken.
6.5.3.
Gelet op het voorgaande is het hof, evenals de kamer, van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Bewijsaanbod
6.6.
Voor zover klaagster in hoger beroep bewijs heeft aangeboden van haar stellingen, in het bijzonder door het horen van [X] als getuige, overweegt het hof dat klaagster geen feiten of omstandigheden te bewijzen heeft aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing in deze tuchtrechtelijke procedure kunnen leiden . Het hof zal dit bewijsaanbod daarom passeren.
6.7.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.8.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klaagster niet‑ontvankelijk in haar nieuwe klacht zoals weergegeven in rechtsoverweging 6.1;
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. C.H.M. van Altena, H.T. van der Meer en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2019 door de rolraadsheer.