In deze zaak heeft klaagster, een onderneming die zich bezighoudt met incasso-rechercheopdrachten, een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. De klacht betreft het niet opheffen van een beslag dat de gerechtsdeurwaarder in 2013 had gelegd onder de belastingdienst ten laste van een debiteur van klaagster. Klaagster stelt dat zij de opdracht aan de gerechtsdeurwaarder al tweeënhalf jaar voor de ontvangst van een betaling door de belastingdienst had ingetrokken, en verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij het beslag ten onrechte niet heeft opgeheven. Daarnaast verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder dat hij rechtstreeks met een klant van haar heeft gecommuniceerd zonder haar daarvan op de hoogte te stellen.
De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweer betwist dat hij verplicht was het beslag op te heffen en heeft aangevoerd dat hij met instemming van klaagster en op instructie van klaagster rechtstreeks heeft gecommuniceerd met de opdrachtgeefster van klaagster. Het hof heeft de zaak behandeld op een openbare zitting en heeft kennisgenomen van de stukken van het geding.
Het hof oordeelt dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opdracht aan de gerechtsdeurwaarder is ingetrokken en dat de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De klacht van klaagster wordt ongegrond verklaard. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, die de klacht eerder ook ongegrond had verklaard.