ECLI:NL:GHAMS:2019:1839

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
200.245.984/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder wegens schending van wettelijke termijnen voor overbetekening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. De klacht was ingediend door een klager die stelde dat de gerechtsdeurwaarder twee keer te laat had overbetekend, waardoor hij beperkt was in zijn mogelijkheden om de executie aan te vechten. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam had eerder de klacht gegrond verklaard en een geldboete van € 500,- opgelegd aan de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft in hoger beroep erkend dat de beslagen te laat zijn betekend, maar stelde dat dit geen schade voor de klager had veroorzaakt en dat de opgelegde boete buitenproportioneel was.

Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 475i Rv verplicht is om binnen acht dagen na het leggen van een derdenbeslag het beslagexploot aan de geëxecuteerde te betekenen. Het hof constateerde dat de gerechtsdeurwaarder deze termijnen had overschreden, ongeacht de argumenten van de gerechtsdeurwaarder dat er geen schade was geleden. Het hof bevestigde de beslissing van de kamer en legde de gerechtsdeurwaarder een geldboete van € 500,- op, evenals een kostenveroordeling van € 3.000,- voor de behandeling van de klacht in hoger beroep. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.245.984/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/619705/DW RK 16/1292
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 11 juni 2019
inzake
[gerechtsdeurwaarder] ,
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats] ,
appellant,
gemachtigde: […] ,
tegen
[x] ,
verblijvende op een onbekend adres,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de gerechtsdeurwaarder) heeft op 13 september 2018 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 14 augustus 2018.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klager) gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder de maatregel van een geldboete van € 500,- opgelegd
.
1.2.
Klager heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid een verweerschrift bij het hof in te dienen.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 14 februari 2019 van welke zitting proces-verbaal is opgemaakt. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen en heeft het woord gevoerd. Klager was openbaar opgeroepen, maar niet ook nog op een door hem opgegeven postadres. In verband daarmee is de mondelinge behandeling van het beroepschrift aangehouden en voortgezet op 28 maart 2019. Klager is daar – hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen en zonder bericht van verhindering - niet verschenen. De gerechtsdeurwaarder is, met berichtgeving vooraf, op die zitting evenmin verschenen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Ten laste van klager is op 13 oktober 2016 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ASN Bank; dit beslag is aan klager op 27 oktober 2016 openbaar betekend.
3.2.2.
Ten laste van klager is op 4 november 2016 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Aegon bank; dit beslag is aan klager op 24 november 2016 openbaar betekend.

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij twee keer te laat heeft overbetekend waardoor klager is beperkt in zijn mogelijkheden in kort geding de executie aan te vechten. Klager is hierdoor geconfronteerd met onrechtmatige exploot- en bankkosten.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder heeft bij de kamer erkend dat beide beslagen te laat zijn betekend. Deze termijn is bij een beslag als dit echter niet op straffe van nietigheid voorgeschreven. Klager heeft door de te late betekening geen schade geleden.
In hoger beroep heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder nog aangevoerd dat de kamer ten onrechte heeft geconcludeerd dat de te late betekening is ingegeven door economische motieven. Te late overbetekeningen zijn binnen het kantoor van de gerechtsdeurwaarder slechts incidenteel voorgekomen. De gerechtsdeurwaarder is daarom van mening dat de door de kamer opgelegde boete buitenproportioneel is.

6.Beoordeling

6.1.
Op grond van artikel 475i Rv is de executant verplicht om binnen acht dagen na het leggen van een derdenbeslag het beslagexploot aan de geëxecuteerde te doen betekenen. Vast staat, dat de beslagexploten van beide keren niet binnen deze in de wet gestelde termijn aan klager zijn betekend. Dat klager volgens de gerechtsdeurwaarder door de termijnoverschrijding geen schade zou hebben geleden doet hieraan niet af. Ook de omstandigheid dat, zoals door de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder ter zitting is betoogd, de afstanden voor het zelf betekenen van het exploot, zeker voor een klein kantoor, soms groot zijn, biedt geen rechtvaardiging voor een termijnoverschrijding. Van een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij zich aan de wettelijke termijnen houdt. Het is immers geen verplichting om de overbetekening zelf te doen. Het staat de gerechtsdeurwaarder vrij de overbetekening door een collega-gerechtsdeurwaarder ter plaatse te laten uitvoeren. Nu de gerechtsdeurwaarder ondanks de relatief forse reisafstand ervoor heeft gekozen dit zelf te doen is hij ook verantwoordelijk voor de naleving van de wettelijk voorgeschreven termijnen. Omdat ten aanzien van beide beslagen deze termijnen zijn geschonden acht het hof – evenals de kamer – de klacht gegrond.
Conclusie en maatregel
6.2.
Naar het oordeel van het hof noopt de gegrondheid van de klacht tot het opleggen van een maatregel. Het hof acht, met de kamer, de maatregel van geldboete van € 500,- in dit geval passend en geboden.
Griffierecht en kostenveroordeling
6.3.
Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband met deze wijziging van de Gdw heeft dit hof per 1 januari 2018 de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2017 nr. 75085; hierna: de richtlijn) vastgesteld, die geldt voor beroepschriften die vanaf die datum bij het hof worden ingediend. Het beroepschrift in deze zaak is door klager ingediend op 13 september 2018.
6.4.
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 43a lid 1 Gdw jo. 47 Gdw jo. van de richtlijn kan het hof de gerechtsdeurwaarder veroordelen in de kosten van de behandeling van de zaak bij het hof, indien een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd.
6.5.
Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden daarvan wordt afgezien. Dat betekent dat als aan de wettelijke voorwaarde is voldaan dat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is en aan de gerechtsdeurwaarder een maatregel is opgelegd, het hof in beginsel een kostenveroordeling oplegt (dus ook ambtshalve). In dit geval zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
6.6.
De gerechtsdeurwaarder dient de kosten van de behandeling van de klacht door het hof in hoger beroep te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de gerechtsdeurwaarder zullen worden meegedeeld.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof (€ 3.000,-) aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder zal worden meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2019 door de rolraadsheer.