ECLI:NL:GHAMS:2019:1814

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
200.230.952/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte en kweken van hennep door huurder met medische noodzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de woningcorporatie Eigen Haard tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De huurder, die HIV-patiënt is, kweekt 51 hennepplanten in zijn huurwoning om te voorzien in zijn medische behoefte aan cannabis, die hij niet langer kan betalen via de apotheek. De kantonrechter had eerder de vorderingen van Eigen Haard afgewezen, omdat er geen specifiek verbod op het kweken van hennep in de huurovereenkomst stond en de huurder in zijn specifieke omstandigheden niet tekortschiet in zijn verplichtingen als huurder. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de huurder zich als goed huurder gedraagt, gezien zijn medische noodzaak en het ontbreken van alternatieven. Het hof wijst de vorderingen van Eigen Haard af en benadrukt dat de omstandigheden van de huurder uniek zijn, waardoor precedentwerking onwaarschijnlijk is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en verwijst Eigen Haard in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.230.952/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 5128394 CV EXPL 16-17673
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 mei 2019
inzake
WONINGSTICHTING EIGEN HAARD,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. J. Groenewoud te Amsterdam,
t e g e n
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.G.M.C. Peters te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Eigen Haard en [geïntimeerde] genoemd.
Eigen Haard is bij dagvaarding van 10 mei 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 6 maart 2017, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Eigen Haard als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Eigen Haard en [geïntimeerde] hebben hierna achtereenvolgens en respectievelijk een memorie van grieven en een memorie van antwoord ingediend.
Partijen hebben de zaak ter terechtzitting van 22 november 2018 door hun hiervoor genoemde advocaten aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities doen bepleiten.
Nadat partijen vergeefs schikkingsonderhandelingen hadden gevoerd, heeft Eigen Haard een akte uitlating genomen, waarna [geïntimeerde] – onder overlegging van producties – een antwoordakte heeft genomen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Eigen Haard heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en haar vorderingen, zoals in appel gewijzigd, zal toewijzen.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot, kort gezegd, bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
Partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.De feiten

De kantonrechter heeft onder 1.1 tot en met 1.22 van het bestreden vonnis een aantal feiten opgesomd waarvan zij bij de beoordeling is uitgegaan. Met
grief Ikomt Eigen Haard op tegen onderdelen van de vaststellingen onder 1.20 en 1.22. Zij stelt – ten aanzien van 1.20 – dat niet [geïntimeerde] maar zijzelf de gemeente Amsterdam (verder: de gemeente) heeft verzocht “mee te denken over een oplossing”. [geïntimeerde] betwist dat. Voor de beoordeling van de zaak mist deze kwestie elke relevantie, reden waarom hierop niet verder wordt ingegaan. Verder stelt Eigen Haard – ten aanzien van 1.22 – dat de elektrische installatie van de hennepteelt aanvankelijk was afgekeurd. Wat daarvan zij (ook dit is voor de beoordeling niet van belang), Eigen Haard bestrijdt niet dat die installatie op 27 januari 2017 aan de Nen-normen voldeed. De bestreden vaststelling is dus correct. De vastgestelde feiten zijn (voor het overige) niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt.

3.De beoordeling

3.1.
In dit geding gaat het, samengevat, om het volgende. [geïntimeerde] huurt sinds 10 januari 1997 van Eigen Haard de woning aan de [adres] (verder: de woning). In november 1992 is hij besmet geraakt met het Hiv-virus. Vanaf 1994 gebruikt hij medicijnen tegen het virus die voor hem van levensbelang zijn maar als bijwerking onder meer misselijkheid en braken hebben. Ter onderdrukking van die bijwerkingen gebruikt hij vijf gram cannabis per dag. Vanaf juli 2014 kweekt [geïntimeerde] zelf hennep in de woning omdat hij de aanschaf van voor hem geschikte medicinale cannabis via de apotheker niet langer kon financieren en deze kosten niet door zijn zorgverzekeraar (behoeven te) worden vergoed. Op 3 december 2014 zijn bij een politieonderzoek in de woning 24 hennepplanten en/of -stekjes alsmede een kweekomgeving aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is [geïntimeerde] strafrechtelijk vervolgd voor, kort gezegd, het opzettelijk aanwezig hebben van voormelde planten/ stekjes. Bij (kennelijk onherroepelijk) vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 februari 2016 is [geïntimeerde] ter zake ontslagen van rechtsvervolging, kort gezegd vanwege een overmacht-noodtoestand. Niet lang na deze uitspraak is hij weer hennepplanten in de woning gaan telen. Hij heeft 51 hennepplanten (zeventien in bloei, zeventien om te groeien en zeventien stekjes) nodig om voortdurend voldoende cannabis te hebben. Hij heeft 45 verschillende variëteiten planten, waarvan de cannabis verschillende uitwerkingen op hem heeft en die hij voor verschillende klachten gebruikt.
In de eerste aanleg van dit geding vorderde Eigen Haard, kort gezegd, een verklaring voor recht dat het [geïntimeerde] niet is toegestaan in de woning hennep te kweken, alsmede de veroordeling van [geïntimeerde] tot het verwijderen van alle hennepplanten inclusief kweekomgeving uit de woning. Voor het geval [geïntimeerde] niet aan de zojuist bedoelde veroordeling zou voldoen, vorderde Eigen Haard ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen en Eigen Haard in de kosten verwezen.
3.2.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis allereerst – door geen van partijen aangevallen en overigens met juistheid – overwogen:
5. Vaststaat dat [geïntimeerde] 51 hennepplanten kweekt in zijn huurwoning. De vraag is of hij daarmee tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, zoals Eigen Haard stelt.
6. In de tussen partijen gesloten huurovereenkomst is geen specifiek verbod op het kweken van hennep opgenomen. Wel mag van een goed huurder in beginsel worden verwacht dat hij geen (althans in ieder geval niet meer dan vijf hennepplanten) in zijn woning kweekt, niet alleen vanwege de strafrechtelijke bedreiging daarvan, maar ook vanwege de algemeen aangenomen stankoverlast en gevaarzetting in verband met het daarmee gepaard gaande elektriciteitsgebruik. Ook de algemeen aangenomen aanzuigende werking van hennepteelt op criminaliteit en de als gevolg daarvan ervaren overlast voor omwonenden speelt hierbij een rol. Ingevolge de in de huurovereenkomst vastgelegde bestemming (wonen) is bedrijfsmatige teelt in ieder geval niet toegestaan. Zonder bijzondere omstandigheden, heeft [geïntimeerde] zich dan ook niet als goed huurder gedragen door 51 hennepplanten te kweken in zijn woning en is hij daardoor tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen van de huurovereenkomst.”
Vervolgens heeft de kantonrechter onderzocht of zich in dit geval dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen. Zij heeft deze vraag – met [geïntimeerde] en anders dan Eigen Haard – bevestigend beantwoord en heeft op grond daarvan geconcludeerd dat [geïntimeerde] niet is tekortgeschoten en niet tekortschiet in zijn verplichtingen als huurder, “zodat het gevorderde niet toewijsbaar is”.
3.3.
Grief Vhoudt in dat de kantonrechter ten onrechte niets heeft overwogen over de gevorderde verklaring voor recht en de gevorderde veroordeling tot verwijdering van de hennepplanten en kweekomgeving. De grief mist feitelijke grondslag omdat de gronden voor de afwijzing van (ook) deze vorderingen in de motivering van de kantonrechter besloten ligt. Deze is immers van oordeel dat [geïntimeerde] in de concrete omstandigheden van het geval 51 hennepplanten in de woning mag kweken.
3.4.
Grief VI, waarmee Eigen Haard klaagt over het feit dat de kantonrechter niets heeft overwogen over de door Eigen Haard in het geding gebrachte jurisprudentie, faalt eveneens. De kantonrechter was immers tot niet meer gehouden dan gemotiveerd te beslissen op de ingestelde vorderingen en dat heeft zij gedaan.
3.5.1.
Met
de grieven II tot en met IVbetoogt Eigen Haard, kort gezegd, dat de beslissing van de kantonrechter om de vorderingen af te wijzen onjuist is, evenals de gronden waarop die beslissing berust. Eigen Haard betoogt dat haar vorderingen alsnog moeten worden toegewezen, met dien verstande dat zij thans een andere verklaring voor recht vordert dan in eerste aanleg, namelijk dat [geïntimeerde] in strijd handelt met de wet en/of zijn huurovereenkomst door meer dan vijf hennepplanten in de woning te kweken. Het hof zal de grieven gezamenlijk bespreken.
3.5.2.
Voor zover [geïntimeerde] zich erop heeft beroepen dat de rechtbank in voormeld strafvonnis van 10 februari 2016 heeft geoordeeld dat het opzettelijk aanwezig hebben van, kort gezegd, 51 hennepplanten niet strafbaar is, miskent [geïntimeerde] dat de strafrechter geen oordeel heeft gegeven (en ook niet heeft kunnen of mogen geven) over de thans voorliggende vraag of [geïntimeerde] ten opzichte van Eigen Haard, zijn verhuurder, het recht heeft in de door hem van haar gehuurde woning deze hoeveelheid hennepplanten te houden en te kweken en dat in dat verband slechts de contractuele verhouding tussen partijen maatgevend is.
3.5.3.
Het hof verwerpt de stelling van Eigen Haard dat [geïntimeerde] bedrijfsmatig hennep kweekt omdat hij meer dan vijf hennepplanten in de woning houdt. Eigen Haard heeft immers geen grief gericht tegen overweging 1.19 van het bestreden vonnis, inhoudend dat [geïntimeerde] 51 hennepplanten (zeventien in bloei, zeventien om te groeien en zeventien stekjes) nodig heeft om voortdurend voldoende cannabis te hebben en evenmin tegen de eerste volzin van overweging 7, kort gezegd luidend dat [geïntimeerde] (als hij aangewezen is op het zelf kweken van cannabis) 51 hennepplanten nodig heeft om te kunnen voorzien in zijn behoefte van vijf gram per dag. Van de juistheid van dit een en ander moet derhalve worden uitgegaan. Bij gebreke van concrete stellingen die, indien juist, tot een ander oordeel nopen, volgt hieruit dat [geïntimeerde] niet bedrijfsmatig hennep teelt, ook al heeft hij meer dan vijf planten. Bovendien heeft Eigen Haard geen grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter (overweging 8, laatste volzin) dat vaststaat dat [geïntimeerde] alle cannabis van de teelt zelf gebruikt.
3.5.4.
De centrale klacht van Eigen Haard tegen het bestreden vonnis is dat de kantonrechter heeft geoordeeld, kort gezegd, dat [geïntimeerde] er alles aan heeft gedaan om te voorkomen dat hij thuis hennep moet kweken. Eigen Haard meent dat dit niet zo is en stelt daartoe het volgende. Het Bureau Medicinale Cannabis (verder: het BMC) kan de planten van [geïntimeerde] analyseren en op basis daarvan beoordelen of het mogelijk is dezelfde planten althans planten met dezelfde werking te kweken. Als dat het geval blijkt te zijn, zou het BMC de planten voor [geïntimeerde] kunnen kweken en kan laatstgenoemde stoppen met zijn teelt. Tijdens de procedure in eerste aanleg heeft het BMC onderzoek gedaan naar de werkzame stoffen in door [geïntimeerde] aangeleverde
samples. Het BMC heeft te kennen gegeven dat het een cannabisplant heeft met een soortgelijk profiel als de
samplesdie [geïntimeerde] heeft aangeleverd, dat het meer
samplesnodig heeft om verder onderzoek te kunnen verrichten en dat het vijftien dagen nodig heeft om nieuwe
samplesvan [geïntimeerde] te analyseren. [geïntimeerde] heeft dit onderzoek echter (ten onrechte) niet willen afwachten maar vonnis gevraagd. Eigen Haard voegt hieraan toe dat “er ten tijde van het wijzen van het vonnis inderdaad geen alternatieve mogelijkheid bestaat”, maar dit is, zo begrijpt het hof, volgens Eigen Haard te wijten aan voormelde opstelling van [geïntimeerde] . Eigen Haard stelt voorts dat partijen na het bestreden vonnis hebben afgesproken, voor zover thans van belang, dat [geïntimeerde] meer
sampleszal aanleveren aan het BMC opdat alsnog kan worden onderzocht of het mogelijk is cannabis te produceren met een vergelijkbare werking als de door [geïntimeerde] geteelde. Namens [geïntimeerde] is echter meegedeeld dat deze
samplesniet kunnen worden aangeleverd omdat [geïntimeerde] nog herstellende was van een mislukte oogst. Eigen Haard meent dat [geïntimeerde] gehouden is en was die
samplesaan het BMC aan te leveren. Pas als dat is gebeurd en is gebleken dat het BMC geen voor [geïntimeerde] passende cannabis kan kweken, heeft [geïntimeerde] alle mogelijke wegen bewandeld om eigen kweek te voorkomen, zo begrijpt het hof Eigen Haard.
3.5.5.
[geïntimeerde] heeft hiertegen onder meer aangevoerd dat tot op heden zijn oogsten net voldoende zijn om zichzelf te voorzien van de door hem benodigde cannabis. In de periode van april 2017 tot en met november 2017 is zijn oogst voor een groot deel mislukt door plantenziektes als spint, witte vlieg en meeldauw. Bij gelegenheid van de pleidooien heeft hij daarover nog verklaard dat hij op dat moment twaalf planten in de bloei en twaalf in de groei had, dat de hoeveelheid planten die hij heeft (dus) niets zegt over de hoeveelheid cannabis die hij kan gebruiken en dat het moeilijk is de volle 51 planten te benutten vanwege plagen en ongedierte. Verder heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat de stelling van Eigen Haard dat het BMC op korte termijn een werkzame variëteit cannabis kan ontwikkelen, onjuist is. Volgens [geïntimeerde] heeft het BMC (juist) duidelijk gemaakt dat het testen, produceren en verstrekken van een dergelijke nieuwe variëteit geen kwestie is van weken maar van jaren. Ten slotte zal [geïntimeerde] , zo stelt hij, dergelijke door het BMC gekweekte cannabis niet kunnen bekostigen.
3.5.6.
Hoewel daarna nog aan het woord geweest, heeft Eigen Haard niet althans niet voldoende gemotiveerd betwist dat het [geïntimeerde] niet mogelijk is de door het BMC benodigde
samplesaan te leveren. Wat Eigen Haard daarover in haar akte uitlating van 19 februari 2019 (sub 5) opmerkt is in dit verband onvoldoende. Verder moge het zo zijn dat het BMC (slechts) vijftien dagen nodig heeft om de door [geïntimeerde] aangeleverde
sampleste analyseren, daarmee is geenszins gegeven dat het BMC voor [geïntimeerde] geschikte cannabis zal kunnen ontwikkelen, laat staan op korte termijn. De stelling van [geïntimeerde] dat dit een kwestie van jaren is, heeft Eigen Haard in ieder geval niet althans niet voldoende gemotiveerd weersproken, evenmin als de stelling van [geïntimeerde] dat hij dergelijke cannabis niet zal kunnen betalen.
3.5.7.
Omdat, voorts, vaststaat dat het BMC niet bereid of in staat is de hennepplanten van [geïntimeerde] over te nemen en deze zelf te (laten) telen en omdat van andere reële alternatieven niet is gebleken, onderschrijft het hof de (in overweging 8 van het bestreden vonnis vervatte) conclusie van de kantonrechter dat niet kan worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] zich niet als een goed huurder gedraagt door de door hem benodigde 51 hennepplanten in de woning te kweken omdat er op dit moment geen andere mogelijkheid voor hem bestaat om voldoende goed werkende cannabis tot zijn beschikking te hebben. Verder wijst het hof erop dat Eigen Haard geen grieven heeft gericht tegen de oordelen van de kantonrechter dat de elektriciteitsinstallatie voldoet aan de Nen-normen, dat geen sprake (meer) is van overlast voor omwonenden en dat aanzuigende werking op criminaliteit niet in de verwachting ligt omdat vaststaat dat [geïntimeerde] alle cannabis van de teelt zelf gebruikt.
3.5.8.
De kantonrechter heeft verder nog als volgt overwogen:
“10. De omstandigheid dat Eigen Haard bang is voor precedentwerking en belang heeft bij een “zero tolerance” beleid, is begrijpelijk, maar maakt het voorgaande[de niet-toewijsbaarheid van de vorderingen; hof]
niet anders. De omstandigheden van [geïntimeerde] zijn bovendien zo specifiek en uniek, dat het niet waarschijnlijk is dat door dit vonnis precedentwerking zal ontstaan.”
Eigen Haard heeft tegen deze overweging geen grief gericht. Niettemin is op grond van hetgeen zij ten pleidooie en in haar akte uitlating ter zake heeft aangevoerd duidelijk dat Eigen Haard precedentwerking van een voor [geïntimeerde] gunstige uitspraak vreest. Het komt het hof echter voor dat Eigen Haard een beroep op precedentwerking afdoende zal kunnen pareren met de door de kantonrechter terecht als “specifiek en uniek” aangemerkte omstandigheden van het geval.
3.5.9.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter de vorderingen terecht heeft afgewezen en dat de onderhavige grieven dus falen. Ook de in appel gevraagde gewijzigde verklaring voor recht “dat [geïntimeerde] in strijd handelt met de wet en/of zijn huurovereenkomst door meer dan 5 hennepplanten in zijn woning te kweken” zal worden afgewezen. Daargelaten dat de term “de wet” rijkelijk vaag is (onduidelijk is immers of Eigen Haard hier doelt op de Opiumwet en/of op art. 7:213 BW), tot toewijzing van het desbetreffende onderdeel van deze vordering ziet het hof, gelet op het ontslag van rechtsvervolging in de strafzaak en zijn oordeel dat niet kan worden gezegd dat [geïntimeerde] zich niet als een goed huurder gedraagt, geen aanleiding. Omdat, voorts, de huurovereenkomst ter zake geen specifieke bepaling bevat en in het voorgaande is geconcludeerd dat niet kan worden gezegd dat [geïntimeerde] zich niet als een goed huurder gedraagt, kan evenmin voor recht worden verklaard dat [geïntimeerde] in strijd handelt met de huurovereenkomst.
3.6.
Eigen Haard heeft geen concrete feiten te bewijzen aangeboden die, indien juist, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden. Haar bewijsaanbod zal dan ook worden verworpen.
3.7.
De conclusie is dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en dat de in appel door Eigen Haard gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen. Eigen Haard zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden verwezen.
3.8.
Ten overvloede overweegt het hof het volgende. Indien in de toekomst mocht blijken dat er een bruikbaar en betaalbaar alternatief is voor [geïntimeerde] om in zijn cannabisbehoefte te voorzien en de teelt van hennep in de woning niet langer noodzakelijk is, is goed mogelijk dat de bijzondere omstandigheden die er thans toe leiden dat de vorderingen van Eigen Haard moeten worden afgewezen, zich niet langer voordoen en in de toekomst door Eigen Haard in te stellen vorderingen als de onderhavige (wel) toewijsbaar zullen zijn. [geïntimeerde] doet er daarom goed aan loyaal medewerking te (blijven) verlenen aan hem geboden redelijke alternatieven voor het kweken van hennep in de woning.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis en wijst de in appel door Eigen Haard gevorderde verklaring voor recht af;
verwijst Eigen Haard in de kosten van het appel, aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op € 313,= wegens verschotten en € 3.222= wegens salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.E. Molenaar en E.P. Stolp en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 mei 2019.