3.4.Grief VI, waarmee Eigen Haard klaagt over het feit dat de kantonrechter niets heeft overwogen over de door Eigen Haard in het geding gebrachte jurisprudentie, faalt eveneens. De kantonrechter was immers tot niet meer gehouden dan gemotiveerd te beslissen op de ingestelde vorderingen en dat heeft zij gedaan.
3.5.1.Met
de grieven II tot en met IVbetoogt Eigen Haard, kort gezegd, dat de beslissing van de kantonrechter om de vorderingen af te wijzen onjuist is, evenals de gronden waarop die beslissing berust. Eigen Haard betoogt dat haar vorderingen alsnog moeten worden toegewezen, met dien verstande dat zij thans een andere verklaring voor recht vordert dan in eerste aanleg, namelijk dat [geïntimeerde] in strijd handelt met de wet en/of zijn huurovereenkomst door meer dan vijf hennepplanten in de woning te kweken. Het hof zal de grieven gezamenlijk bespreken.
3.5.2.Voor zover [geïntimeerde] zich erop heeft beroepen dat de rechtbank in voormeld strafvonnis van 10 februari 2016 heeft geoordeeld dat het opzettelijk aanwezig hebben van, kort gezegd, 51 hennepplanten niet strafbaar is, miskent [geïntimeerde] dat de strafrechter geen oordeel heeft gegeven (en ook niet heeft kunnen of mogen geven) over de thans voorliggende vraag of [geïntimeerde] ten opzichte van Eigen Haard, zijn verhuurder, het recht heeft in de door hem van haar gehuurde woning deze hoeveelheid hennepplanten te houden en te kweken en dat in dat verband slechts de contractuele verhouding tussen partijen maatgevend is.
3.5.3.Het hof verwerpt de stelling van Eigen Haard dat [geïntimeerde] bedrijfsmatig hennep kweekt omdat hij meer dan vijf hennepplanten in de woning houdt. Eigen Haard heeft immers geen grief gericht tegen overweging 1.19 van het bestreden vonnis, inhoudend dat [geïntimeerde] 51 hennepplanten (zeventien in bloei, zeventien om te groeien en zeventien stekjes) nodig heeft om voortdurend voldoende cannabis te hebben en evenmin tegen de eerste volzin van overweging 7, kort gezegd luidend dat [geïntimeerde] (als hij aangewezen is op het zelf kweken van cannabis) 51 hennepplanten nodig heeft om te kunnen voorzien in zijn behoefte van vijf gram per dag. Van de juistheid van dit een en ander moet derhalve worden uitgegaan. Bij gebreke van concrete stellingen die, indien juist, tot een ander oordeel nopen, volgt hieruit dat [geïntimeerde] niet bedrijfsmatig hennep teelt, ook al heeft hij meer dan vijf planten. Bovendien heeft Eigen Haard geen grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter (overweging 8, laatste volzin) dat vaststaat dat [geïntimeerde] alle cannabis van de teelt zelf gebruikt.
3.5.4.De centrale klacht van Eigen Haard tegen het bestreden vonnis is dat de kantonrechter heeft geoordeeld, kort gezegd, dat [geïntimeerde] er alles aan heeft gedaan om te voorkomen dat hij thuis hennep moet kweken. Eigen Haard meent dat dit niet zo is en stelt daartoe het volgende. Het Bureau Medicinale Cannabis (verder: het BMC) kan de planten van [geïntimeerde] analyseren en op basis daarvan beoordelen of het mogelijk is dezelfde planten althans planten met dezelfde werking te kweken. Als dat het geval blijkt te zijn, zou het BMC de planten voor [geïntimeerde] kunnen kweken en kan laatstgenoemde stoppen met zijn teelt. Tijdens de procedure in eerste aanleg heeft het BMC onderzoek gedaan naar de werkzame stoffen in door [geïntimeerde] aangeleverde
samples. Het BMC heeft te kennen gegeven dat het een cannabisplant heeft met een soortgelijk profiel als de
samplesdie [geïntimeerde] heeft aangeleverd, dat het meer
samplesnodig heeft om verder onderzoek te kunnen verrichten en dat het vijftien dagen nodig heeft om nieuwe
samplesvan [geïntimeerde] te analyseren. [geïntimeerde] heeft dit onderzoek echter (ten onrechte) niet willen afwachten maar vonnis gevraagd. Eigen Haard voegt hieraan toe dat “er ten tijde van het wijzen van het vonnis inderdaad geen alternatieve mogelijkheid bestaat”, maar dit is, zo begrijpt het hof, volgens Eigen Haard te wijten aan voormelde opstelling van [geïntimeerde] . Eigen Haard stelt voorts dat partijen na het bestreden vonnis hebben afgesproken, voor zover thans van belang, dat [geïntimeerde] meer
sampleszal aanleveren aan het BMC opdat alsnog kan worden onderzocht of het mogelijk is cannabis te produceren met een vergelijkbare werking als de door [geïntimeerde] geteelde. Namens [geïntimeerde] is echter meegedeeld dat deze
samplesniet kunnen worden aangeleverd omdat [geïntimeerde] nog herstellende was van een mislukte oogst. Eigen Haard meent dat [geïntimeerde] gehouden is en was die
samplesaan het BMC aan te leveren. Pas als dat is gebeurd en is gebleken dat het BMC geen voor [geïntimeerde] passende cannabis kan kweken, heeft [geïntimeerde] alle mogelijke wegen bewandeld om eigen kweek te voorkomen, zo begrijpt het hof Eigen Haard.
3.5.5.[geïntimeerde] heeft hiertegen onder meer aangevoerd dat tot op heden zijn oogsten net voldoende zijn om zichzelf te voorzien van de door hem benodigde cannabis. In de periode van april 2017 tot en met november 2017 is zijn oogst voor een groot deel mislukt door plantenziektes als spint, witte vlieg en meeldauw. Bij gelegenheid van de pleidooien heeft hij daarover nog verklaard dat hij op dat moment twaalf planten in de bloei en twaalf in de groei had, dat de hoeveelheid planten die hij heeft (dus) niets zegt over de hoeveelheid cannabis die hij kan gebruiken en dat het moeilijk is de volle 51 planten te benutten vanwege plagen en ongedierte. Verder heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat de stelling van Eigen Haard dat het BMC op korte termijn een werkzame variëteit cannabis kan ontwikkelen, onjuist is. Volgens [geïntimeerde] heeft het BMC (juist) duidelijk gemaakt dat het testen, produceren en verstrekken van een dergelijke nieuwe variëteit geen kwestie is van weken maar van jaren. Ten slotte zal [geïntimeerde] , zo stelt hij, dergelijke door het BMC gekweekte cannabis niet kunnen bekostigen.
3.5.6.Hoewel daarna nog aan het woord geweest, heeft Eigen Haard niet althans niet voldoende gemotiveerd betwist dat het [geïntimeerde] niet mogelijk is de door het BMC benodigde
samplesaan te leveren. Wat Eigen Haard daarover in haar akte uitlating van 19 februari 2019 (sub 5) opmerkt is in dit verband onvoldoende. Verder moge het zo zijn dat het BMC (slechts) vijftien dagen nodig heeft om de door [geïntimeerde] aangeleverde
sampleste analyseren, daarmee is geenszins gegeven dat het BMC voor [geïntimeerde] geschikte cannabis zal kunnen ontwikkelen, laat staan op korte termijn. De stelling van [geïntimeerde] dat dit een kwestie van jaren is, heeft Eigen Haard in ieder geval niet althans niet voldoende gemotiveerd weersproken, evenmin als de stelling van [geïntimeerde] dat hij dergelijke cannabis niet zal kunnen betalen.
3.5.7.Omdat, voorts, vaststaat dat het BMC niet bereid of in staat is de hennepplanten van [geïntimeerde] over te nemen en deze zelf te (laten) telen en omdat van andere reële alternatieven niet is gebleken, onderschrijft het hof de (in overweging 8 van het bestreden vonnis vervatte) conclusie van de kantonrechter dat niet kan worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] zich niet als een goed huurder gedraagt door de door hem benodigde 51 hennepplanten in de woning te kweken omdat er op dit moment geen andere mogelijkheid voor hem bestaat om voldoende goed werkende cannabis tot zijn beschikking te hebben. Verder wijst het hof erop dat Eigen Haard geen grieven heeft gericht tegen de oordelen van de kantonrechter dat de elektriciteitsinstallatie voldoet aan de Nen-normen, dat geen sprake (meer) is van overlast voor omwonenden en dat aanzuigende werking op criminaliteit niet in de verwachting ligt omdat vaststaat dat [geïntimeerde] alle cannabis van de teelt zelf gebruikt.
3.5.8.De kantonrechter heeft verder nog als volgt overwogen:
“10. De omstandigheid dat Eigen Haard bang is voor precedentwerking en belang heeft bij een “zero tolerance” beleid, is begrijpelijk, maar maakt het voorgaande[de niet-toewijsbaarheid van de vorderingen; hof]
niet anders. De omstandigheden van [geïntimeerde] zijn bovendien zo specifiek en uniek, dat het niet waarschijnlijk is dat door dit vonnis precedentwerking zal ontstaan.”
Eigen Haard heeft tegen deze overweging geen grief gericht. Niettemin is op grond van hetgeen zij ten pleidooie en in haar akte uitlating ter zake heeft aangevoerd duidelijk dat Eigen Haard precedentwerking van een voor [geïntimeerde] gunstige uitspraak vreest. Het komt het hof echter voor dat Eigen Haard een beroep op precedentwerking afdoende zal kunnen pareren met de door de kantonrechter terecht als “specifiek en uniek” aangemerkte omstandigheden van het geval.
3.5.9.Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter de vorderingen terecht heeft afgewezen en dat de onderhavige grieven dus falen. Ook de in appel gevraagde gewijzigde verklaring voor recht “dat [geïntimeerde] in strijd handelt met de wet en/of zijn huurovereenkomst door meer dan 5 hennepplanten in zijn woning te kweken” zal worden afgewezen. Daargelaten dat de term “de wet” rijkelijk vaag is (onduidelijk is immers of Eigen Haard hier doelt op de Opiumwet en/of op art. 7:213 BW), tot toewijzing van het desbetreffende onderdeel van deze vordering ziet het hof, gelet op het ontslag van rechtsvervolging in de strafzaak en zijn oordeel dat niet kan worden gezegd dat [geïntimeerde] zich niet als een goed huurder gedraagt, geen aanleiding. Omdat, voorts, de huurovereenkomst ter zake geen specifieke bepaling bevat en in het voorgaande is geconcludeerd dat niet kan worden gezegd dat [geïntimeerde] zich niet als een goed huurder gedraagt, kan evenmin voor recht worden verklaard dat [geïntimeerde] in strijd handelt met de huurovereenkomst.