ECLI:NL:GHAMS:2019:1809

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
23-001149-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor mishandeling en bedreiging van zijn toenmalige partner, [benadeelde], op 23 november 2017 te Hoofddorp. De tenlastelegging omvatte onder andere het slaan met de handen en een riem, en het bedreigen met een mes. Tijdens de zitting in hoger beroep op 29 maart 2019 heeft de raadsman van de verdachte bepleit dat er onvoldoende bewijs was voor de bedreiging, terwijl de advocaat-generaal stelde dat de aangetroffen gaten in een matras ondersteunend bewijs waren voor de verklaring van de aangeefster.

Het hof oordeelde dat de verklaring van de aangeefster niet voldoende werd ondersteund door ander bewijs, waardoor de verdachte van de bedreiging werd vrijgesproken. Wat betreft de mishandeling oordeelde het hof dat de verklaringen van de aangeefster geloofwaardig waren en dat er voldoende bewijs was voor de mishandeling. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een taakstraf van 90 uren op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis, en sprak de verdachte vrij van de bedreiging.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen. De verdachte had eerder een veroordeling voor een vermogensdelict, maar het hof achtte een taakstraf passend gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001149-18
datum uitspraak: 12 april 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-009520-18 tegen
[verdachte],
geboren te [verdachte] op [geboortedatum] 1989 ,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 23 november 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, zijn echtgenote,
[benadeelde] , heeft mishandeld door die [benadeelde]
- te slaan/stompen tegen de armen en/of de benen, althans het lichaam en/of
- met een riem te slaan tegen de rug en/of de schouder, althans het lichaam en/of
- met glas te slaan in het gezicht;
feit 2:
hij op of omstreeks 23 november 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes een of meerdere stekende bewegingen in de richting van die [benadeelde] te maken en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, te steken in een matras in de ruimte waar die [benadeelde] zich bevond.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen met betrekking tot de bewijsvraag en de strafoplegging komt dan de politierechter.

Vrijspraak

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat er geen enkel steunbewijs is voor de verklaring van de aangeefster hieromtrent.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de door verbalisanten [naam 1] en [naam 2] op 27 november 2017 geconstateerde gaten in het matras in de woning van de verdachte en de aangeefster ondersteunend is voor de verklaring van de aangeefster, zodat het onder 2 ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
Het hof overweegt als volgt.
De verklaring van aangeefster [benadeelde] ten aanzien van de dreigende woorden die de verdachte zou hebben geuit en ten aanzien van het maken van stekende bewegingen met een mes in haar richting wordt niet in voldoende mate ondersteund door ander bewijs. Weliswaar zijn gaten aangetroffen in het matras, hetgeen enige steun geeft aan de verklaring van [benadeelde] , maar niet duidelijk is wanneer en op welke wijze die gaten zijn veroorzaakt. Het hof is derhalve van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde te komen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte eveneens van de onder 1 ten laste gelegde mishandeling dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster ongeloofwaardig zijn, nu de inhoud daarvan niet strookt met de overige bevindingen in het dossier.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe het volgende.
Het hof acht de verklaringen van aangeefster [benadeelde] over het jegens haar door de verdachte aangewende geweld geloofwaardig. [benadeelde] heeft zowel tijdens haar aangifte op 26 november 2017, als bij haar aanvullende verhoor op 27 november 2017 in grote lijnen consistent verklaard. Haar verklaringen vinden bovendien, anders dan door de raadsman betoogd, in de kern en op wezenlijke punten steun in de bevindingen van de huisarts, de zich in het dossier bevindende foto’s en in hetgeen de moeder van de aangeefster, [naam 3] , heeft verklaard omtrent het letsel dat zij op 25 november 2017 bij [benadeelde] heeft waargenomen.
Het hof stelt vast dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit de levensgezel van [benadeelde] was, doch uit het dossier blijkt niet dat ze toen met elkaar waren gehuwd, zodat het hof het bestanddeel “zijn echtgenote” niet bewezen acht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 november 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde]
- te slaan/stompen tegen de armen en
- met een riem te slaan tegen de rug en/of de schouder.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis en een geldboete van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige partner. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en bij haar pijn en letsel veroorzaakt. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat de mishandeling heeft plaatsgevonden in de woning waar het slachtoffer toen samen met de verdachte woonde, bij uitstek een plek waar zij zich veilig moest kunnen voelen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 maart 2019 is hij een keer eerder veroordeeld, voor een vermogensdelict. Het hof heeft gelet op de straf die de rechter in soortgelijke gevallen van huiselijk geweld pleegt op te leggen aan
first offenders.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof zal daarnaast geen geldboete opleggen nu het hof tot een andere – geringere – bewezenverklaring komt dan de advocaat-generaal.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. N.A. Schimmel en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. N. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
12 april 2019.
[…]
.