ECLI:NL:GHAMS:2019:1790

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
29 mei 2019
Zaaknummer
23-001040-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van goederen uit winkel met betwisting van opzet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Mexico in 1983, was beschuldigd van diefstal van een blikje bier en een flesje wijn uit een AH to go winkel in Amsterdam op 31 januari 2018. De verdachte stelde dat hij geen opzet had om de goederen wederrechtelijk toe te eigenen, maar dat hij in een misverstand was verwikkeld. Hij was bezig met een telefoongesprek met zijn familie en had de goederen in zijn hand om een betere wifi-verbinding te krijgen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte de goederen bewust aan het zicht heeft onttrokken en de winkel zonder te betalen heeft verlaten. Het hof oordeelde dat het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening bewezen was.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan diefstal. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 200,00, subsidiair 4 dagen hechtenis. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals met de persoon en draagkracht van de verdachte. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 23, 24, 24c en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de griffier S. den Hartog aanwezig.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001040-18
datum uitspraak: 29 mei 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-022475-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Mexico) op [geboortedag] 1983,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 mei 2019.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een (1) blikje bier en/of een (1) flesje wijn, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf [winkel], vestiging [adres 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsverweer

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting verzocht om de verdachte vrij te spreken omdat de gehele zaak op een misverstand berust, nu de verdachte geen oogmerk had om zich de goederen wederrechtelijk toe te eigenen. Op het moment dat de verdachte zich in de [winkel] bevond, werd hij vanuit het buitenland door zijn familie gebeld. Het contact tussen de verdachte en zijn familie verloopt via telefoongesprekken waarvoor een internetverbinding is vereist. De verdachte is in alle drukte naar buiten gelopen met zijn telefoon en de goederen in zijn hand teneinde een betere wifi-verbinding voor het telefoongesprek te verkrijgen. De verdachte heeft niet kunnen uitleggen dat hij zich de goederen niet wederrechtelijk wilde toe-eigenen, omdat de communicatie (in het Engels) met de verbalisanten moeizaam verliep.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt. Uit het proces-verbaal van de verbalisanten
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 31 januari 2018, blijkt dat de verdachte een blikje bier in zijn jaszak heeft laten glijden en een flesje wijn onder zijn muts in zijn hand verborg, waarna hij de [winkel] zonder te betalen verliet. De aanvullende processen-verbaal van beide verbalisanten van 8 oktober 2018 respectievelijk 12 oktober 2018 bevestigen de inhoud van dit proces-verbaal. Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario dat sprake is van een vergissing, is niet aannemelijk geworden, omdat het wordt weerlegd door voornoemde bevindingen waaruit blijkt dat de verdachte de goederen bewust aan het zicht heeft onttrokken en vervolgens de winkel is uitgelopen. Het oogmerk op de wederrechtelijke toe-eigening van de goederen kan derhalve worden bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 januari 2018 te Amsterdam een blikje bier en een flesje wijn, toebehorend aan winkelbedrijf [winkel], vestiging [adres 2], heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 200,00, subsidiair 4 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal uit een filiaal van de [winkel]. Diefstal is een ergerlijk feit, dat in het algemeen naast financiële schade ook hinder en overlast voor de gedupeerde veroorzaakt.
Het hof heeft acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen bij een winkeldiefstal als hier aan de orde plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt voor een ‘first offender’ als straf genoemd een geldboete van € 200,00. Met de advocaat-generaal ziet het hof geen reden van dit uitgangspunt af te wijken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. M.M. van der Nat en mr. M.J. Dubelaar, in tegenwoordigheid van
S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 mei 2019.
mr. M.M. van der Nat en mr. M.J. Dubelaar zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]