ECLI:NL:GHAMS:2019:178

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
200.243.287/01 en 200.243.391/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

DNA-onderzoek gelast ter vaststelling van verwekkerschap in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 22 januari 2019, zijn twee hoger beroepen aan de orde, beide gerelateerd aan de vaststelling van het verwekkerschap van een kind, [kind A], geboren in 2016. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, betwist dat de man de verwekker is van [kind A] en verzoekt om een DNA-onderzoek om deze twijfel weg te nemen. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, is van mening dat hij de verwekker is en heeft de rechtbank verzocht om toestemming voor erkenning van [kind A]. De rechtbank heeft deze toestemming verleend, maar de vrouw is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 november 2018 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De bijzondere curator, mr. D.J.I. Kroezen, en de raad voor de kinderbescherming waren ook aanwezig. De vrouw heeft verklaard dat zij met de kinderen naar het buitenland is geëmigreerd, wat complicaties met zich meebrengt voor de omgangsregeling. Het hof heeft besloten dat er een DNA-onderzoek moet plaatsvinden om vast te stellen of de man daadwerkelijk de verwekker is van [kind A]. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd door Verilabs in Suriname, waarbij de kosten van het onderzoek door beide partijen gedeeld zullen worden. Het hof heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van de uitkomst van het DNA-onderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.243.287/ 01 en 200.243.391/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/13/637737 / FA RK 17-7128 (JK TJ)
beschikking van de meervoudige kamer van 22 januari 2019
in de zaak met zaaknummer 200.243.287/01 inzake
[de vrouw] ,
thans verblijvende in het buitenland,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.dl.C.C.C. van Rooij te Amsterdam,
(voorheen: mr. G.G. Kempenaars te Almere),
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer 200.243.391/ 01 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
thans verblijvende in het buitenland,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.dl.C.C.C. van Rooij te Amsterdam,
(voorheen: mr. G.G. Kempenaars te Almere).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg in beide zaken

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 april 2018 en uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep in beide zaken

2.1
De vrouw is in de zaak met zaaknummer 200.243.287/01 op 17 juli 2018 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 18 april 2018.
De man is in de zaak met zaaknummer 200.243.391/01 op 16 juli 2018 eveneens in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 18 april 2018.
2.2
De vrouw heeft op 7 september 2018 een verweerschrift ingediend in de zaak met zaaknummer 200.243.391/01.
2.3
De man heeft op 11 september 2018 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend in de zaak met zaaknummer 200.243.287/01.
2.4
De vrouw heeft op 25 oktober 2018 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep van de man in de zaak met zaaknummer 200.243.287/01 ingediend. Ter zitting in hoger beroep heeft de voorzitter als beslissing van het hof meegedeeld dat hetgeen de vrouw onder de randnummers 1 tot en met 35 heeft opgemerkt buiten beschouwing wordt gelaten, een en ander als weergegeven in het proces-verbaal van die zitting.
2.5
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen in de zaak met zaaknummer 200.243.287/01:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 15 november 2018 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 15 november 2018 met bijlagen, ingekomen op 16 november 2018;
En in de zaak met zaaknummer 200.243.391/01:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 30 augustus 2018 met bijlagen, ingekomen op 3 september 2018.
2.6
Ter zitting in hoger beroep heeft de voorzitter als beslissing van het hof meegedeeld dat een aantal schriftelijke verklaringen van de man en de vrouw, die als productie bij de processtukken waren gevoegd, buiten beschouwing wordt gelaten, een en ander als weergegeven in het proces-verbaal van die zitting. Het betreft bijlage 4 bij het beroepschrift in de zaak met zaaknummer 200.243.287/01, productie 5A bij de stukken van de vrouw van 15 november 2018 en productie 3A bij de stukken van de man van 15 november 2018.
2.7
De mondelinge behandeling heeft op 26 november 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mr. D.J.I. Kroezen, bijzondere curator;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw S. Benjamin.

3.De feiten in beide zaken

3.1
Tijdens de (inmiddels verbroken) relatie van de man en de vrouw is [kind A] (hierna: [kind A] ) geboren [in] 2016. Na het verbreken van de relatie was er een omgangsregeling waarbij de man [kind A] iedere woensdagmiddag zag (bij zijn moeder thuis).
Uit een eerdere relatie van de vrouw is [kind B] (hierna: [kind B] ) geboren [in] 2011.
3.2
De vrouw is op 25 november 2017 met de kinderen naar het buitenland geëmigreerd.
3.3
Bij beschikking van 20 december 2017 van de rechtbank Amsterdam is mr. D.J.I Kroezen benoemd tot bijzondere curator van [kind A] .
Bij de stukken bevindt zich een verslag van de bijzondere curator van 19 maart 2018.
3.4
Bij beschikking van 27 december 2017 heeft de rechtbank Amsterdam bij wijze van provisionele voorziening een voorlopige omgangsregeling bepaald in die zin dat de man vanaf 10 januari 2018 iedere woensdag na [kind B] ’s school tot 19.00 uur, en als er geen school is van woensdag 10.00 uur tot 19.00 uur, omgang zal hebben met [kind A] .

4.De omvang van het geschil in beide zaken

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang en overeenkomstig het verzoek van de man, de man toestemming als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) gegeven om [kind A] te erkennen.
Voorts zijn, onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing met betrekking tot de vervangende toestemming tot erkenning in kracht van gewijsde is gegaan en de man [kind A] heeft erkend, overeenkomstig het verzoek van de man, de man en de vrouw gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [kind A] belast.
Verder is op verzoek van de man een zorgregeling vast te stellen bepaald dat de man iedere zondag tussen 19.00 uur en 19.30 uur contact met [kind A] kan hebben via Skype en dat de vrouw gehouden is de man viermaal per jaar schriftelijk op de hoogte te stellen van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [kind A] , waaronder de schoolresultaten, (sport)clubs en andere buitenschoolse activiteiten, alsmede dat zij een foto van [kind A] – zowel een pasfoto als een foto waar [kind A] helemaal op staat – dient te sturen en zo mogelijk een tekening of schrijven van [kind A] . Voor iedere keer dat de vrouw niet meewerkt aan de contact- en informatieregeling is een door haar aan de man te betalen dwangsom bepaald van € 500,- per keer, met een maximum van € 5.000,-.
Het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van [kind A] bij hem te bepalen is afgewezen.
In de zaak met zaaknummer 200.243.287/01
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de verzoeken van de man ten aanzien van de vervangende toestemming voor de erkenning van [kind A] , het gezamenlijk gezag over [kind A] , de contact- en informatieregeling en de dwangsommen af te wijzen.
4.3
De man verzoekt in principaal hoger beroep de verzoeken van de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt hij, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, primair te bepalen dat het hoofdverblijf van [kind A] bij hem zal zijn en subsidiair een zorgregeling vast te stellen inhoudende dat de man [kind A] bij zich zal hebben,
A) als de vrouw in Nederland woonachtig is:
- iedere woensdag uit school tot donderdag naar school;
- een weekend in de twee weken van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school;
- indien Moederdag tijdens het omgangsweekend van de man valt, wordt [kind A] op zaterdagavond om 19.00 uur thuisgebracht;
- indien Vaderdag niet in het omgangsweekend van de man valt, dan zal de vrouw [kind A] op de zaterdagavond voorafgaand aan Vaderdag om 19.00 uur bij de man brengen en de man brengt [kind A] dan de daaropvolgende maandag naar school;
- vakanties:
in de zomer:
o In een even jaar: de eerste drie weken van de zomervakantie aaneensluitend;
o In een oneven jaar: de laatste drie weken van de zomervakantie aaneensluitend;
de kerstvakantie:
o in een even jaar heeft de man [kind A] de eerste week van de kerstvakantie bij zich (de kerstweek);
o in een oneven jaar heeft de man [kind A] de tweede week van de kerstvakantie bij zich (de week van oud/nieuw);
voorjaarsvakantie, meivakantie en herfstvakantie:
o de helft van de vakantie aansluitend aan het weekend dat de omgangsregeling geldt, waarbij als overdrachtsmoment woensdagavond 19.00 uur geldt;
- zeven dagen per jaar in onderling overleg, waaronder in ieder geval wordt begrepen de verjaardag van de man. De man haalt [kind A] die dag op een door hem aan te geven tijdstip op en brengt hem om 19.00 uur weer bij de vrouw terug;
althans een zodanige regeling te bepalen als het hof juist zal achten;
B) als [kind A] in het buitenland woont:
- drie weken in de zomervakantie, waarbij de man [kind A] ophaalt op het adres alwaar de vrouw woonachtig is en weer thuis brengt op het adres waar de vrouw woonachtig is;
- een week in de kerstvakantie, waarbij de man [kind A] ophaalt op het adres alwaar de vrouw woonachtig is en weer thuis brengt op het adres alwaar de vrouw woonachtig is, onder de bijzondere bepaling: in het oneven jaar de kerstweek en in een even jaar de week van oud/nieuw;
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat de vrouw, na het onherroepelijk worden van de in deze te nemen beschikking ten aanzien van de zorgregeling en/of contactregeling en/of informatieplicht in gebreke blijft om aan de uitvoering van de beschikking te voldoen, alsmede met machtiging aan de man tot tenuitvoerlegging van de beschikking ten aanzien van de zorgregeling met behulp van de sterke arm en politie en justitie, althans een zodanige regeling te bepalen als het hof juist zal achten.
4.4
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man in incidenteel hoger beroep af te wijzen en, voor zover mogelijk, een verwantschapsonderzoek te gelasten. Verder verzoekt zij, indien het hof de grieven van de man gegrond verklaart, een raadsonderzoek te gelasten en de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting daarvan, althans een begeleide omgangsregeling te bepalen, als ook dat de man een agressie- en opvoedingscursus dient te volgen.
In de zaak met zaaknummer 200.243.391/01
4.5
De man verzoekt in deze zaak hetzelfde als hij in incidenteel appel heeft verzocht in de zaak met zaaknummer 200.243.287, een en ander zoals hiervoor onder 4.3 vermeld.
4.6
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen, dan wel voor zover het hof grieven van de man gegrond acht de raad een onderzoek te laten verrichten en de zaak in afwachting hiervan aan te houden.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.243.287/01, in principaal en incidenteel hoger beroep, en in de zaak met zaaknummer 200.243.391/01
5.1
De vrouw is het niet eens met de vervangende toestemming die de rechtbank aan de man heeft gegeven om [kind A] te erkennen, in de eerste plaats omdat zij twijfelt of de man de verwekker is van [kind A] . In de conceptieperiode heeft de vrouw niet alleen een seksuele relatie met de man gehad, maar had zij ook seksuele contacten met een andere man. In verband met haar ziekte gebruikt zij geen voorbehoedsmiddelen. Toen de vrouw zwanger bleek te zijn, hebben partijen hun relatie hervat. De man had [kind B] vanaf de aanvang van de relatie van partijen als ware zij zijn dochter geaccepteerd en de vrouw wilde hem (mede daarom) ook als vader voor haar tweede kind. Zij ziet echter geen gelijkenis tussen [kind A] en de man (overigens ook niet tussen [kind A] en de andere man). Bij wijze van grap heeft de vrouw weleens tegen de man gezegd dat hij niet de verwekker is van [kind A] , maar gezien zijn boze reactie heeft zij het niet aangedurfd haar twijfels over zijn verwekkerschap met hem te bespreken.
Zonder de bevestiging door middel van een DNA-onderzoek dat de man de verwekker is van [kind A] , kan de afstamming van [kind A] niet door middel van erkenning worden vastgesteld, aldus de vrouw.
5.2
De man heeft geen twijfel dat hij de verwekker is van [kind A] . In het conceptietijdvak was hij het grootste deel van de dag bij de vrouw en er was toen geen sprake van een andere man. Hij ziet voorts niet in waarom de vrouw niet eerder haar twijfels zou hebben geuit. De man stelt dan ook dat de vrouw haar verweer dat hij mogelijk niet de verwekker van [kind A] is, onvoldoende heeft onderbouwd. Hij vermoedt dat zij de procedure wil traineren door middel van het oneigenlijke argument dat hij mogelijk niet de verwekker is van [kind A] . In de tussentijd heeft de man geen contact met [kind A] , omdat de vrouw niet of nauwelijks meewerkt aan de door de rechtbank bepaalde contactregeling via Skype.
5.3
De bijzondere curator heeft er ter zitting in hoger beroep voor gepleit DNA-onderzoek te laten verrichten zodat de gerezen onduidelijkheid wordt weggenomen en vast komt te staan of de man de verwekker is van [kind A] .
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om een verwantschapsonderzoek te laten verrichten. Het is in het belang van [kind A] dat duidelijk is of de man zijn verwekker is. Dat onderzoek dient wel met waarborgen te zijn omkleed.
5.5
Het hof acht van belang voor [kind A] dat, teneinde een zo groot mogelijke zekerheid omtrent zijn afstamming te verkrijgen, door middel van een DNA-onderzoek wordt onderzocht of de man de verwekker is van [kind A] . Het hof zal een deskundigenonderzoek gelasten als na te melden.
5.6
De vrouw is op 25 november 2017 (naar eigen zeggen: permanent) met [kind B] en [kind A] naar het buitenland vertrokken. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij in Suriname verblijft. Het hof kan niet met zekerheid vaststellen of dit daadwerkelijk zo is, maar zal het deskundigenonderzoek op basis van deze verklaring inrichten. De griffier heeft na de mondelinge behandeling telefonisch contact opgenomen met Verilabs om de mogelijkheden van een DNA-onderzoek in deze zaak te bespreken. Hieruit is gebleken dat Verilabs de mogelijkheid van DNA-afname in het academisch ziekenhuis te Paramaribo biedt. De vrouw en [kind A] zullen ter gelegenheid van de afname hun identiteitsbewijs moeten tonen. Daarnaast verzoekt het hof Verilabs ervoor zorg te dragen dat een foto van de vrouw en [kind A] wordt gemaakt ten tijde van de afname teneinde het onderzoek met zoveel mogelijk waarborgen te omkleden. Uit het telefonisch contact van de griffier met Verilabs is gebleken dat de mogelijkheid van het maken van een foto bestaat.
De kosten van het onderzoek bedragen volgens opgave van Verilabs € 630,-. (incl. btw) Daarnaast dient een bedrag aan de in het ziekenhuis in Paramaribo aanwezige arts te worden betaald van € 180,-. Deze betaling kan alleen ter plekke plaatsvinden en dient derhalve door de vrouw te worden gedaan. Verder brengt Verilabs een bedrag van € 55,- in rekening voor administratiekosten omdat er contact met het ziekenhuis in Suriname moet worden gelegd. In totaal bedragen de kosten derhalve € 865,- (incl. btw).
Het hof zal het voorschot op dit bedrag bepalen. Ter zitting in hoger beroep hebben partijen zich bereid verklaard ieder de helft van de kosten op zich te nemen. Dat brengt mee dat de vrouw voorafgaand aan de afname van het DNA-materiaal bij haar en [kind A] een bedrag van
€ 180,- betaalt in het academisch ziekenhuis te Paramaribo, welk bedrag in mindering wordt gebracht op haar helft van voornoemd voorschot. In de eindbeschikking zal, afhankelijk van de uitkomst van de procedure, een definitief oordeel over de verdeling van de kosten van het deskundigenonderzoek worden gegeven.
5.7
Het hof wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn hun medewerking aan het onderzoek te verlenen. Wanneer zij niet aan deze verplichting voldoen, kan het hof op grond van artikel 22 en artikel 198 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering daaruit de gevolgtrekking maken die het geraden acht.
5.8
Iedere verdere beslissing in beide zaken zal in afwachting van de uitkomst van het DNA-onderzoek worden aangehouden.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.243.287/01, in principaal en incidenteel hoger beroep, en in de zaak met zaaknummer 200.243.391/01:
alvorens verder te beslissen;
gelast een DNA-onderzoek door een deskundige naar de vraag of de man de verwekker is van [kind A] , geboren [in] 2016, en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid;
bepaalt dat het onderzoek plaats dient te vinden met inachtneming van hetgeen hiervoor bij 5.6 is overwogen omtrent de vaststelling van de identiteit van de vrouw en [kind A] ;
bepaalt dat de vrouw en de man alle door de deskundige gewenste medewerking aan dit onderzoek dienen verlenen;
benoemt tot deskundige Verilabs Laboratorium, Noothoven van Goorstraat 11-D, 2806 RA Gouda, Nederland, om dit onderzoek door een werknemer te doen verrichten;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal toezenden;
bepaalt het voorschot op de kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig op het door de deskundige begrote bedrag van € 865,- inclusief BTW;
bepaalt dat dit voorschot ten laste komt van partijen, ieder voor de helft, met dien verstande dat de vrouw in het academisch ziekenhuis te Paramaribo (Suriname) een bedrag van € 180,- zal betalen, alsmede een bedrag van € 252,50 ter zake van haar gedeelte van het voorschot, waartoe zij een nota met betalingsinstructie van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal ontvangen;
bepaalt dat de man € 432,50 dient te voldoen in verband met de betaling van het voorschot, waartoe hij een nota met betalingsinstructie van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal ontvangen;
bepaalt dat de deskundige na ontvangst van het bericht van betaling haar werkzaamheden zal aanvangen;
verzoekt de deskundige zo spoedig mogelijk na ontvangst van betaling contact op te nemen met de man en de advocaat van de vrouw voor het maken van de benodigde afspraken voor de afname van het DNA-materiaal bij de man, de vrouw en [kind A] ;
benoemt mr. A.N. van de Beek tot raadsheer-commissaris onder wiens leiding het deskundigenonderzoek zal worden verricht en tot wie partijen of de deskundige zich in voorkomende gevallen kunnen wenden;
verzoekt de deskundige een schriftelijk, ondertekend en met redenen omkleed bericht met een duidelijke conclusie en vergezeld van de foto van de vrouw en [kind A] ten tijde van de afname, uiterlijk voor na te melden pro forma datum, aan de griffie van het hof te doen toekomen, onder indiening van haar declaratie, en met vermelding van de zaaknummers 200.243.287 en 200.243.392;
wijst de deskundige erop dat na aanvaarding van de benoeming de verplichting bestaat de opdracht onpartijdig en naar beste weten te volbrengen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat, nadat het schriftelijk bericht van de deskundige ter griffie is ontvangen, partijen in de gelegenheid worden gesteld daar binnen een termijn van twee weken schriftelijk op te reageren;
houdt de behandeling van de zaak pro forma aan tot zondag
14 april 2019;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. M.E. Burger, bijgestaan door mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 22 januari 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.