ECLI:NL:GHAMS:2019:1775

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
29 mei 2019
Zaaknummer
200.246.608/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor schenking door rechthebbende onder bewind zonder goedkeuring kantonrechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van een rechthebbende, die onder bewind staat, om haar zoon € 100.000,- te schenken. De rechthebbende, geboren in 1940, heeft een zoon die in 1974 is geboren. In eerste aanleg had de kantonrechter het verzoek afgewezen, maar de rechthebbende was van mening dat zij in staat was haar wil te bepalen en dat de schenking uit vrije wil plaatsvond. De bewindvoerder had eerder geadviseerd om het verzoek in te willigen, maar de kantonrechter oordeelde dat de rechthebbende niet in staat was haar wil te bepalen.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 5 december 2018 heeft de rechthebbende verklaard dat zij het bedrag aan haar zoon wil schenken, en dat zij een goede band met hem heeft. Het hof heeft de verklaringen van de rechthebbende en de bewindvoerder in overweging genomen. De bewindvoerder had twijfels over de wilsbekwaamheid van de rechthebbende, maar bevestigde dat hij instemde met de schenking. Het hof concludeerde dat de rechthebbende, ondanks haar communicatieve beperkingen, in staat was haar wil te bepalen en dat de bewindvoerder het eens was met de schenking.

Het hof oordeelde dat de rechthebbende geen toestemming van de kantonrechter nodig had voor de schenking, omdat de bewindvoerder instemde. De bestreden beschikking werd vernietigd en de rechthebbende werd niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om toestemming voor de schenking. Deze uitspraak benadrukt de rol van de bewindvoerder en de wilsbekwaamheid van de rechthebbende in het kader van schenkingen onder bewind.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.246.608/01
Zaaknummer rechtbank: 6627077 BZ VERZ 18-2013 JM
Beschikking van de meervoudige kamer van 21 mei 2019 inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: rechthebbende,
advocaat: mr. D.E.J. Maes te Haarlem,
van wie de bewindvoerder is:
Raymond Daniel Beaupain Q.Q. h.o.d.n. Optima Bewindvoering & Curatele
gevestigd te Haarlem,
verder te noemen: de bewindvoerder.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna: de kantonrechter) van 28 mei 2018 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Rechthebbende is op 16 augustus 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 mei 2018.
2.2.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van rechthebbende van 5 november 2018, ingekomen op 6 november 2018.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 5 december 2018 plaatsgevonden. Verschenen is:
- rechthebbende, bijgestaan door mr. D.E.J. Maes.
2.4.
Op 25 februari 2019 heeft een zitting plaatsgevonden waarbij de voorzitter als rechter-commissaris de bewindvoerder heeft gehoord. Mr. D.E.J. Maes was tevens aanwezig bij deze zitting.
2.5.
Op 1 maart 2019 is een journaalbericht van de zijde van rechthebbende ingekomen.

3.De feiten

3.1.
Rechthebbende is geboren [in] 1940. Zij heeft één zoon [X] , geboren [in] 1974.
3.2.
Bij beschikking van de kantonrechter van 22 januari 1996 is een bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan rechthebbende, met benoeming van Kennemer Stichting Vermogensbeheer Meerderjarigen (KVSM).
3.3.
Bij beschikking van de kantonrechter van 3 mei 2013 is de huidige bewindvoerder benoemd.
3.4.
De bewindvoerder heeft bij brief van 14 februari 2018 de kantonrechter geadviseerd het verzoek van rechthebbende, om haar zoon € 100.0000,- te schenken, in te willigen.
3.5.
De bewindvoerder heeft op 26 maart 2018 telefonisch desgevraagd aan een gerechtsambtenaar van de rechtbank Noord-Holland (onder meer) het volgende verklaard: ”
De indicatie is dat betrokkene wel achter haar verzoek staat, maar zij is wel gevoelig voor de pleidooien van haar zoon. Haar zoon heeft zelf ook onder bewind gestaan, maar heeft dit verzwegen […]. De gezondheid van betrokkene is sinds vorige week achteruit gegaan. Zij is inmiddels in een tehuis opgenomen. Betrokkene is niet zelfredzaam meer”.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van rechthebbende om uit haar vermogen € 100.000,-, waarvan € 25.700,- belastingvrij, te mogen schenken aan haar zoon en schoondochter afgewezen. Bij de bestreden beschikking is machtiging verleend om voor 2018 een bedrag ter hoogte van de maximale vrijstelling van € 5.363,- te schenken.
4.2.
Rechthebbende verzoekt in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar toestemming te verlenen om een bedrag van € 100.000,- te mogen schenken aan haar zoon [X] , waarvan € 25.700,- belastingvrij.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Rechthebbende is van mening dat de kantonrechter haar verzoek in eerste aanleg ten onrechte heeft afgewezen. Zij voert hiertoe aan dat zij (ten tijde van de bestreden beschikking) een vermogen op de bank had van € 152.000,-. Zij wil graag € 100.000,- aan haar zoon te schenken, met wie zij een hele goede band heeft. Haar zoon heeft samen met zijn partner al lang voor haar gezorgd. Rechthebbende stelt voorts dat zij in staat is haar wil te bepalen en dat zij deze schenking uit vrije wil doet. De advocaat van rechthebbende heeft met rechthebbende gesproken buiten aanwezigheid van familie, in aanwezigheid van de hoofdverpleegster [A] . In dit gesprek heeft rechthebbende heel duidelijk aangegeven dat zij geld wil schenken aan haar zoon. [A] heeft dit ook gehoord en is indien nodig bereid dit als getuige te verklaren.
De advocaat van rechthebbende heeft ter zitting in hoger beroep toegevoegd dat rechthebbende in het gesprek waarbij genoemde hoofdverpleegster aanwezig was (ook) duidelijk heeft verklaard dat zij het bedrag wil schenken aan haar zoon (en niet haar zoon en schoondochter, zoals in eerste aanleg is verzocht).
5.2.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van artikel 1:438 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechthebbende tijdens het bewind slechts met medewerking van de bewindvoerder of, indien deze weigerachtig is, met machtiging van de kantonrechter over de onder het bewind staande goederen beschikken.
Op grond van 1:441 lid 2 BW behoeft de bewindvoerder, indien rechthebbende niet in staat of weigerachtig is toestemming te verlenen, machtiging van de kantonrechter voor de volgende handelingen: a. beschikken en aangaan van overeenkomsten tot beschikking over een onder het bewind staand goed, tenzij de handeling als een gewone beheersdaad kan worden beschouwd of krachtens rechterlijk bevel geschiedt.
5.3.
Aan het hof ligt allereerst ter beoordeling voor de vraag of rechthebbende in staat is haar wil te bepalen. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking overwogen dat uit het dossier en de telefonische inlichtingen van de bewindvoerder, zoals weergegeven onder 3.5, is gebleken dat rechthebbende niet in staat is haar wil te bepalen. Rechthebbende heeft dit in hoger beroep gemotiveerd weersproken. Zij is op 5 december 2018 verschenen ter zitting in hoger beroep, waar zij antwoord heeft gegeven op de vragen van het hof. Hoewel bij rechthebbende sprake is van een communicatieve beperking (haar spraak is zeer moeilijk verstaanbaar) heeft zij naar het oordeel van het hof duidelijk, ondubbelzinnig en consequent kunnen aangeven dat zij het bedrag van € 100.000,- aan haar zoon wenst te schenken, dat haar zoon veel voor haar heeft gedaan en dat de schenking haar eigen idee is. Ook uit hetgeen rechthebbende voor het overige ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, valt niet op te maken dat zij niet in staat is haar wil te bepalen.
De bewindvoerder is gehoord ter zitting van 25 februari 2019. De bewindvoerder heeft desgevraagd verklaard dat hij niet kan beantwoorden of rechthebbende wilsbekwaam is. Hij heeft daarbij opgemerkt dat hij twijfels heeft, gelet op de mate waarin rechthebbende afhankelijk is van haar zoon. De bewindvoerder heeft voorts desgevraagd verklaard dat hij nog steeds achter de voorgenomen schenking staat van rechthebbende aan haar zoon. Hoewel hij een aantal ‘mitsen en maren’ heeft genoemd, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, is voor hem de wil van rechthebbende om het bedrag te schenken aan haar zoon doorslaggevend. De bewindvoerder heeft benadrukt dat hij in het telefoongesprek met de kantonrechter ook niet heeft bedoeld zijn eerder gegeven schriftelijke toestemming in te trekken.
Het hof overweegt dat op grond van de stukken in het dossier niet vastgesteld kan worden dat rechthebbende wilsonbekwaam zou zijn. Zo staat in één van de meer recente stukken, het vijfjaarlijkse evaluatieformulier van 14 februari 2018, bij “instelling maatregel” dat rechthebbende vanaf 2013 onder bewind is gesteld wegens een (licht tot matige) lichamelijke beperking gekoppeld aan een communicatieve beperking. Er staat in het formulier weliswaar ook vermeld dat rechthebbende recent een TIA heeft gehad, moeilijker verstaanbaar is en meer zorg nodig heeft, maar uit de stukken volgt niet dat zij niet in staat is haar wil te bepalen.
Het hof is op grond van het verhandelde ter zitting en de stukken in het dossier, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat rechthebbende in staat is haar wil te bepalen. Dit betekent dat zij, nu de bewindvoerder het eens is met de door haar voorgenomen schenking, geen verzoek had hoeven in te dienen bij de kantonrechter. Zij had immers op grond van artikel 1:438, lid 2 BW alleen toestemming van de kantonrechter nodig als de bewindvoerder het niet eens zou zijn geweest met haar wens de schenking te doen (zie ook punt 1.D van de Aanbevelingen Meerderjarigenbewind zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel-Kanton (LOVCK)). De bewindvoerder heeft echter in eerste aanleg schriftelijk bevestigd dat hij instemt met de schenking en hij heeft in hoger beroep desgevraagd nogmaals uitdrukkelijk verklaard het eens te zijn met de voorgenomen schenking van rechthebbende aan haar zoon.
Nu uit het voorgaande volgt dat rechthebbende geen toestemming van de kantonrechter nodig heeft (gehad) voor de door haar gewenste schenking zal het hof de bestreden beschikking op dit punt vernietigen en rechthebbende niet ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
5.4.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart rechthebbende niet-ontvankelijk in haar inleidend verzoek € 100.0000,-, waarvan € 25.700,- belastingvrij, te mogen schenken aan haar zoon en schoondochter.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier en is op 21 mei 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.