ECLI:NL:GHAMS:2019:1761

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
23-001779-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis m.u.v. strafoplegging in hoger beroep tegen rijden onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 15 mei 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1969, was aangeklaagd voor rijden onder invloed van alcohol. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging. De verdachte was eerder veroordeeld voor verkeersdelicten, wat heeft bijgedragen aan de ernst van de zaak. Tijdens de zitting op 6 mei 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en het vonnis van de politierechter beoordeeld. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte vrijgesproken moet worden van het primair ten laste gelegde, omdat niet voldoende duidelijk was dat hij een bevel had gekregen om mee te werken aan een ademonderzoek. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor acht maanden. Het hof heeft de straf in hoger beroep bevestigd, maar met inachtneming van de omstandigheden van de verdachte en de verkeersveiligheid. De onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid werd opgelegd met aftrek van de tijd dat het rijbewijs was ingevorderd. Het hof heeft de beslissing genomen om de verdachte te veroordelen tot een geldboete van € 500,00 en 10 dagen hechtenis, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor acht maanden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001779-18
datum uitspraak: 20 mei 2019
VERSTEK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer
96-028470-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de gronden aanvult zoals hierna weergegeven, de strafmaatoverweging vervangt door de navolgende en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht aan de toepasselijke wetsartikelen toevoegt.
Aanvulling van gronden ten aanzien van de vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Met de politierechter is het hof van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hetgeen hem primair ten laste is gelegd. Het hof komt tot dit oordeel gelet op het volgende.
Uit het opgemaakte proces-verbaal ter zake van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) in het dossier blijkt dat de verdachte bij aankomst op het politiebureau door verbalisant [verbalisant] is gewaarschuwd dat hij, indien hij wegloopt, zijn rijbewijs kwijt is. Daarop heeft de verdachte aan de verbalisanten geantwoord: “
Je loopt toch niet weg. Ik moet even naar de wc.” Vervolgens heeft de verdachte het politiebureau verlaten.
Het hof is van oordeel dat uit de door de verbalisant gebezigde bewoordingen voor de verdachte niet voldoende kenbaar is geweest dat hem een bevel in de zin van artikel 163, eerste lid, WVW 1994 was gegeven waaraan hij zijn medewerking moest verlenen. Nu hiervan geen sprake is, kan het weglopen van de verdachte niet worden opgevat als een weigering van de verplichting mee te werken aan een ademonderzoek als bedoeld in het tweede lid van die wetsbepaling. Het hof komt daarom, evenals de politierechter, tot vrijspraak van het aan de verdachte primair ten laste gelegde.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00, subsidiair tien dagen hechtenis, en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1000,00, subsidiair twintig dagen hechtenis, en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden met aftrek.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een auto op de openbare weg, terwijl hij onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde. Door aldus te handelen heeft hij de veiligheid in het verkeer in gevaar gebracht en zich onttrokken aan de verantwoordelijkheid die van een deelnemer aan het verkeer wordt vereist.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 april 2019 is hij
meermalen eerder veroordeeld voor rijden onder invloed. Deze veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden wederom de Wegenverkeerswet te overtreden. Dit valt de verdachte in hoge mate te verwijten. Gelet hierop ziet het hof aanleiding eenzelfde straf op te leggen als door de politierechter aan de verdachte opgelegd. Het hof is van oordeel dat het belang van de verkeersveiligheid – waaraan verdachte zich kennelijk eigener beweging niets aan gelegen laat liggen – noopt tot het opleggen van deze straf. Nu uit het dossier is gebleken dat het rijbewijs van de verdachte enige tijd ingevorderd is geweest zal het hof de onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid met aftrek van de tijd van invordering/inhouding opleggen.
Het hof acht, alles afwegende en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in aanmerking genomen, een geldboete en onvoorwaardelijke rijontzegging van na te melden duur dan wel hoogte passend en geboden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 mei 2019.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]