ECLI:NL:GHAMS:2019:1755

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
23-002491-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met mes in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van doodslag op het slachtoffer, die op 11 november 2017 in Amsterdam met een mes in de borst is gestoken. De verdachte werd kort na het incident aangehouden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd, maar heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat hij dit met voorbedachten rade of in vereniging met anderen heeft gedaan. De verdachte heeft tijdens het proces verklaard dat hij zich kwetsbaar voelde en dat hij altijd iets bij zich had ter bescherming. Het hof heeft de bewijsvoering van de rechtbank herzien en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte schuldig is aan doodslag, maar niet aan de zwaardere aanklacht van moord. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar elf jaar, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden. De verdachte heeft geen spijt betuigd en heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij behandeld, waarbij schadevergoeding is toegewezen voor de kosten van de uitvaart van het slachtoffer. Het hof heeft het mes dat bij het delict is gebruikt, verbeurd verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002491-18
datum uitspraak: 23 mei 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-669124-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
thans gedetineerd in P.I. Noord Holland Noord, [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen naar voren is gebracht door de raadsvrouw van de verdachte en door de benadeelde partij en zijn raadsvrouw.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging ter terechtzitting van de rechtbank van 13 juni 2018, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 november 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachte rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, die [slachtoffer] (na kalm beraad en rustig overleg) met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst, in elk geval het (boven)lichaam te steken (waardoor die [slachtoffer] op 12 november 2017 is overleden).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank en tot een andere strafoplegging.

Bewijsvoering en bespreking van een bewijsverweer

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken bij gebrek aan voldoende bewijsmateriaal. Zij heeft er in dat verband onder meer op gewezen dat niemand het steken van het slachtoffer [slachtoffer] daadwerkelijk heeft gezien en dat de forensische onderzoeksresultaten onvoldoende concrete gegevens opleveren om voor het bewijs te kunnen worden gebruikt. Geen van de gevonden messen kan aan de verdachte worden gelinkt, terwijl bovendien niet is vastgesteld dat het slachtoffer met een van die messen is gestoken, aldus de raadsvrouw.
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen het volgende vast.
Op zaterdag 11 november 2017 is op de Admiraal Helfrichstraat te Amsterdam omstreeks 23:40 uur motoragent [verbalisant] aangesproken door [slachtoffer]. [verbalisant] zag dat de linkerzijde van de kleding van [slachtoffer] bebloed was en zag een steekwond onder zijn hart. [verbalisant] zag het bloed uit de wond stromen en zag dat de handen van [slachtoffer] onder het bloed zaten. Op de vraag van [verbalisant] wat er was gebeurd antwoordde [slachtoffer]: “Ik ben net gestoken door één van die jongens. Die jongens staan daar nog bij die auto”. Hij wees daarbij in de richting van een ongeveer 50 meter verderop staande zwarte Volkswagen Golf. Bij die auto zag [verbalisant] (drie of) [1] vier jongens, van wie er één wegrende in de richting van de Jan Evertsenstraat. [2] Deze persoon, de verdachte, is zeer kort daarop aangehouden op een parallel aan de Jan Evertsenstraat gelegen fietspad. [3] Een getuige die de verdachte in de richting van de Jan Evertsenstraat zag rennen, heeft gezien dat hij iets in zijn handen had. [4] Op de looproute van de verdachte is een mes aangetroffen in een foedraal. [5]
Met [slachtoffer] ging het snel slechter. Hij bloedde hevig uit de wond op zijn borst. Op straat is gestart met reanimeren. Hij is overgebracht naar het VU ziekenhuis, [6] maar kon niet meer gered worden. [slachtoffer] is op 12 november 2017 overleden aan de gevolgen van de hem toegebrachte steekwond. Bij sectie op zijn lichaam is aan de borstkas links een vier centimeter lange scherprandige huidperforatie geconstateerd, met een onderliggend steekkanaal reikend tot in de borstholte. De spieren aan de voorste rompwand waren in relatie met dit letsel gekliefd. Dit letsel is aangemerkt als: zeer waarschijnlijk een initieel steekletsel. Ook werden bij de sectie tekenen van doorgemaakt bloedverlies vastgesteld bij een perforatie van een aftakking van de linkerlongslagader en beschadiging van de linkerlong: zeer waarschijnlijk veroorzaakt door voormeld steekletsel. [7]
Een taxichauffeur heeft een confrontatie gezien tussen het slachtoffer en een andere man, waarbij beiden aan een [winkel]-tas trokken, terwijl op ongeveer drie meter afstand een man stond met in zijn rechterhand een mes, die hij zag instappen in een zwarte auto. [8] De getuige [getuige] heeft verklaard dat de verdachte (iemand die de getuige kent als “[verdachte] of zoiets”) na een confrontatie met het slachtoffer bij hem in zijn auto (het hof begrijpt: een zwarte Volkswagen Golf) [9] is gestapt en heeft gezegd: “Ik heb hem gedjoekt” (naar het hof begrijpt: straattaal voor: gestoken), [10] waarna de verdachte door de getuige uit zijn auto is gestuurd en is weggerend in de richting van de Jan Evertsenstraat. [11]
Bij het overbrengen van de verdachte op 12 november 2017 naar het hoofdbureau van politie aan de Elandsgracht te Amsterdam heeft hij in een gesprek onder meer gezegd: “…ikke (…) heb (…) gewoon iets gedaan (…). En dan nu denk je van eh… misschien heeft die gast kinderen. (…) Ik verdien gewoon mijn straf. (…) Volgens mij kan je hiervoor tien jaar vastzitten ofzo. Misschien langer”. [12] In zijn verhoor door de politie heeft de verdachte op 12 november 2017 op de vraag of hij altijd wat bij zich had om zichzelf te beschermen, geantwoord: “meestal op vrijdag en zaterdag als ik naar buiten ging dan voelde ik me een beetje kwetsbaar”. [13] Bij de rechtbank heeft de verdachte ter terechtzitting van 13 juni 2018 onder meer verklaard dat [getuige] de auto niet uit is geweest, dat de verdachte de auto is ingestapt en dat het klopt dat hij na het steekincident is weggerend. [14]
Op de binnenzijde van het voormelde foedraal is celmateriaal veiliggesteld waaruit een DNA-mengprofiel is verkregen. Het verkregen DNA mengprofiel is ongeveer veertien duizend keer waarschijnlijker wanneer de hypothese waar is dat dit DNA van het slachtoffer [slachtoffer] en twee willekeurige onbekende personen bevat dan wanneer de hypothese waar is dat dit DNA van drie willekeurige onbekende personen bevat. [15] Op basis van een MIT-onderzoek (de afkorting staat voor: microanalyse invasieve trauma’s) waarin het in het foedraal aangetroffen mes is betrokken, is geconcludeerd dat voor de v-vormige inkeping in combinatie met de u-vormige beschadiging in respectievelijk de vijfde en vierde rib van het slachtoffer geldt dat de onderzoeksbevindingen waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat de letsels zijn veroorzaakt met dat mes, dan onder de hypothese dat die letsels zijn veroorzaakt met een willekeurig ander mes. Het betreft een mes met een totale lengte van ruim 28 centimeter met een lemmet van ongeveer 14 centimeter. [16]
Bemonstering van de binnenzijde van de vingers van de rechterhand van de verdachte en bemonstering van de nagels/nagelriemen van de rechterhand van de verdachte heeft DNA-mengprofielen opgeleverd. Voor beide bemonsteringen geldt dat de verkregen DNA-mengprofielen meer dan een miljard keer waarschijnlijker zijn wanneer de hypothese waar is dat de bemonstering DNA van de verdachte en het slachtoffer bevat dan wanneer de hypothese waar is dat de bemonstering DNA van de verdachte en één willekeurige onbekende persoon bevat. [17]
Naar het oordeel van het hof vormt hetgeen vast is komen te staan omtrent de feitelijke gang van zaken ter plaatse van het steekincident en de daaropvolgende aanhouding van de verdachte, in samenhang met de uitlatingen van de verdachte, op zichzelf reeds toereikend bewijs voor het daderschap van de verdachte, met dien verstande dat hij, met het op zijn looproute aangetroffen mes in een foedraal het slachtoffer in zijn borst heeft gestoken. Bij dit bewijs komt dan nog dat in de onderzoekbevindingen van het NFI steun kan worden gevonden voor het bestaan van een verband tussen dat mes en (het letsel van) het slachtoffer en tussen de rechterhand van de verdachte (waarin door een getuige een mes is gezien) en lichaamsmateriaal van het slachtoffer. Op grond van de voormelde feiten en omstandigheden komt het hof tot de conclusie dat de verdachte het slachtoffer met het mes uit het foedraal in de borst heeft gestoken. Dat de verdachte daarbij heeft gehandeld met voorbedachten rade of tezamen en in vereniging met een ander of anderen, is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen zou overlijden, gelet op de aard van de gedraging, te weten het met een groot mes krachtig steken – dat daarvan sprake was leidt het hof af uit de aard en ernst van de toegebrachte verwonding – in het lichaam op een plaats waar vitale organen en bloedvaten geraakt kunnen worden en de omstandigheden waaronder deze is verricht, te weten in het kader van een confrontatie op straat en zonder dat aanwijzingen bestaan dat de verdachte niet goed in staat was zijn wil te bepalen en zijn handelen daarop af te stemmen. Voor het bestaan van contra-indicaties op dat laatstbedoelde vlak, heeft het hof geen solide aanknopingspunten gevonden.
Het verweer van de raadsvrouw stuit op het vorenstaande af en wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] op 11 november 2017 met een mes in de borst te steken, waardoor die [slachtoffer] op 12 november 2017 is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de voormelde bewijsvoering met de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten is verwezen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ter zake van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de ten laste gelegde doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf jaren.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder verwijzing naar diverse andere veroordelingen ter zake van doodslag bepleit dat de straf niet hoger moet uitvallen dan zeven à acht jaren. Zij heeft er daarbij op gewezen dat sprake is van één steekwond, en niet van andere gruwelijkheden, zoals in sommige van de door haar aangehaalde andere veroordelingen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Hij heeft bij een confrontatie op straat een man met een groot mes krachtig in de borst gestoken waarna hij is weggerend. Niet is aannemelijk geworden dat het slachtoffer op enige wijze aanleiding heeft gegeven voor dit handelen van de verdachte. De met deze messteek aan de longslagader van het slachtoffer toegebrachte verwonding heeft ertoe geleid dat het slachtoffer kort daarna in het ziekenhuis is overleden. De schijnbare lichtvaardigheid waarmee de verdachte het slachtoffer een dodelijke messteek heeft toegebracht, getuigt van een groot gebrek aan respect voor het leven en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
De verdachte heeft het slachtoffer gedood en hem daarmee de mogelijkheid ontnomen om het leven te leiden dat hij nog voor zich had, als zoon van zijn ouders, als broer van zijn jongere broer en zijn zus, maar in het bijzonder ook als vader van zijn twee kinderen en als vriend voor de moeder van zijn kinderen. De verdachte heeft de nabestaanden van het slachtoffer immens en onherstelbaar leed toegebracht door hun dierbare van de ene op de andere dag uit hun levens weg te rukken. De verklaringen van de nabestaanden die ter terechtzitting aan de orde zijn gekomen maken glashelder hoe ingrijpend de gevolgen voor hen zijn. Zij kampen nog dagelijks met gevoelens van boosheid, onmacht, angsten en groot verdriet. Het feit dat de verdachte op geen enkele wijze spijt heeft betuigd of inzicht heeft gegeven in de aanleiding voor zijn handelen, is voor de nabestaanden onverteerbaar. Ook is duidelijk dat het overlijden van het slachtoffer op de levens van zijn kinderen, destijds beiden in de pubertijd, een uiterst negatieve invloed heeft gehad. De zoon van het slachtoffer is drugs gaan gebruiken en is in een gesloten jeugdinrichting beland. De dochter van het slachtoffer is depressief geraakt en accepteert geen hulp.
Hoewel geen enkele straf het leed van de nabestaanden kan wegnemen, is het hof van oordeel dat alleen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur in aanmerking komt. Om de precieze duur daarvan te bepalen heeft het hof bezien welke straffen door rechters in het recente verleden zijn opgelegd ter zake van levensdelicten als het onderhavige. Daaruit kwam naar voren dat niet snel wordt volstaan met een lagere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, die duur oploopt tot een gevangenisstraf van 12 jaren (en dat in uitzonderingsgevallen voor een nog langduriger straf wordt gekozen).
De onderhavige zaak wordt erdoor gekenmerkt dat de verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven en dus ook geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en voor het leed dat hij daarmee heeft veroorzaakt. Ook heeft de verdachte geen medewerking willen verlenen aan een onderzoek naar zijn geestesgesteldheid. Daarmee resteert een beeld van een persoon die lichtvaardig dodelijk geweld toepast, zonder daarvoor verantwoording te willen afleggen en zonder mee te willen werken aan het verkrijgen van inzicht in zijn persoon en de eventuele noodzaak van behandeling of maatregelen om het gevaar op herhaling te beperken. Voor het hof bestaat er tegen die achtergrond geen andere mogelijkheid dan te kiezen voor een strafoplegging, binnen de genoemde bandbreedte, waarmee de samenleving gedurende een lange periode tegen de verdachte wordt beschermd. Dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 april 2019 niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en nooit eerder zo lang in de gevangenis heeft gezeten, maakt dat niet anders. Bijzondere persoonlijke omstandigheden die aanleiding geven tot matiging van de op te leggen straf zijn niet aannemelijk geworden. Dat de verdachte is aangehouden met behulp van een diensthond en dat hij lang in beperkingen heeft verbleven ziet het hof in dit geval niet als omstandigheden waarvan een strafmatigende werking zou moeten uitgaan.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 11 jaren passend en geboden. Hieruit spreekt dat het hof de straf die door de rechtbank is opgelegd, onvoldoende recht vindt doen aan de ernst van het bewezen geachte feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en het verwoestende effect dat het strafbare feit op de levens van de nabestaanden heeft gehad en aan de persoon van de verdachte.
Beslag
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep een beslaglijst aan het hof overgelegd en zich op het standpunt gesteld dat het daarop vermelde mes onttrokken dient te worden van het verkeer.
Het hof overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde met behulp van dit aan de verdachte toebehorende mes is begaan, zodat het mes zal worden verbeurdverklaard.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] en schadevergoedingsmaatregel [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.958,57 ter compensatie van materiële schade, te weten de kosten voor de uitvaart van het slachtoffer in Turkije en de reiskosten van de nabestaanden. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat
[benadeelde 2], de vader van het slachtoffer, als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.958,57. Hij is degene voor wiens rekening deze voormelde kosten zijn gekomen. De vordering is uit praktische overwegingen ingediend door de jongere broer van het slachtoffer
[benadeelde 1]. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk en tot vergoeding van de opgevoerde schade gehouden. Het hof zal gelet op het vorenstaande de maatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen aan de verdachte, ten gunste van [benadeelde 2], en de benadeelde partij [benadeelde 1] in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren, dit laatste omdat [benadeelde 1] degene is die door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op artikelen 33, 33a, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.958,57 (vijfduizend negenhonderdachtenvijftig euro en zevenenvijftig cent) materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
64 (vierenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een mes (5501442).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. J.J.I. de Jong en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. C. de Beer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 mei 2019.
Mr. J.J.I. de Jong is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2017, doorgenummerde p. A02 004.
2.Het in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 12 november 2017, doorgenummerde p. A02 001-002.
3.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 12 november 2017, doorgenummerde p. A03 002-003, alsmede het in voetnoot 2 genoemde proces-verbaal.
4.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige, inhoudende de op 15 november 2017 afgelegde verklaring van [naam 1], doorgenummerde p. B07 001-007, in het bijzonder p. 004.
5.Het in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 11 januari 2018, doorgenummerde p. A04 015-022.
6.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 12 november 2017, doorgenummerde p. A02 005-006.
7.Een deskundigenverslag, te weten een NFI-rapport van 11 juni 2018, opgemaakt door dr. [naam 2], los bijgevoegd in map met NFI-rapporten.
8.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige wiens persoonsgegevens niet in het dossier zijn vermeld, maar bij de politie bekend zijn, van 3 januari 2018, doorgenummerde p. B11 002-006.
9.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van bevindingen DR ter plaatse, van 12 november 2017, doorgenummerde p. A04 004-006 dat onder meer inhoudt dat de getuige [getuige] op 12 november 2017 omstreeks 3:15 uur op de plaats delict verscheen en de auto met kenteken [kenteken] wilde ophalen, een zwarte Volkswagen Golf.
10.Een geschrift, te weten een afdruk vanuit straatwoordenboek.nl, los bijgevoegd in de map met hofstukken.
11.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 15 november 2017, doorgenummerde p. 76-83.
12.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 14 november 2017, doorgenummerde p. C02 001-009, in het bijzonder p. 006.
13.Het in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakte proces-verbaal van 1e verhoor verdachte van 13 november 2017, doorgenummerde p. C02 012.
14.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 13 juni 2018, proces-verbaal p.
15.Een deskundigenverslag, te weten een NFI-rapport van 5 april 2018, opgemaakt door dr. [naam 3], doorgenummerde p. D03 012-016.
16.Een deskundigenverslag, te weten een NFI-rapport van 29 mei 2018, opgemaakt door dr. [naam 4] en ing. [naam 5], doorgenummerde p. D03 017-027.
17.Een deskundigenverslag, te weten een NFI-rapport van 5 april 2018, opgemaakt door dr. [naam 3], doorgenummerde p. D03 012-016.