afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002171-16
datum uitspraak: 21 mei 2019
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 31 mei 2016 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-973709-13 (hierna: zaak A) en 15-996515-13 (hierna: zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
[adres]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 juni 2017, 18 juli 2017, 12, 13, 14, 15, 21 en 25 maart 2019 en 7 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het Openbaar Ministerie beperkt hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
Zaak Afeit 2hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 augustus 2010 tot en met 11 november 2010 te Hippolytushoef en/of Stellendam en/of Den Helder althans in Nederland en/of te Spanje, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten een (zeil)schip met de naam [naam schip 1]
-de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd (zeil)schip was en/of wie voornoemd (zeil)schip voorhanden had en/of
-heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van voornoemd (zeil)schip, gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat voornoemd (zeil)schip -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf;
Zaak B
hij op of omstreeks 7 mei 2013 te Den Oever, gemeente Hollands Kroon, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander of anderen, en/of alleen, goederen, te weten sigaretten en/of rooktabak, het douanegebied van de Gemeenschap heeft binnengebracht in strijd met de artikelen 38 en 39 van het Communautair douanewetboek, en/of die in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebrachte goederen in strijd met de artikelen 40 en 41 van het Communautair douanewetboek niet bij de inspecteur heeft aangebracht, en/of van die in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebrachte goederen in strijd met de artikelen 36bis en 36ter van het Communautair douanewetboek geen summiere aangifte heeft gedaan
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die goederen, die in het douanegebied van de Gemeenschap waren binnengekomen, niet onverwijld gebracht naar het door de douaneautoriteiten aangewezen douanekantoor of naar een andere, door deze autoriteiten aangewezen goedgekeurde plaats, en/of
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) geen summiere aangifte gedaan bij het douanekantoor van binnenkomst,
zulks terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) het/de feit(en) (telkens) heeft/hebben begaan met het oogmerk de rechten die bij invoer van die goederen zijn verschuldigd te ontduiken of de ontduiking daarvan te bevorderen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging, en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het Openbaar Ministerie heeft de verdachte ten laste gelegd dat hij zich – kort gezegd – schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen van de [naam schip 1]. Blijkens het requisitoir ziet deze beschuldiging uitsluitend op deelnemingshandelingen die aan de verdachte als vennoot van de vennootschap onder firma worden verweten. De verdachte had daarom (zo begrijpt het hof de raadsvrouw) niet, zoals nu het geval is, als verdachte van (het medeplegen van) witwassen in de zin van artikel 420bis Wetboek van Strafrecht, maar als opdrachtgever dan wel feitelijk leidinggever (als bedoeld in artikel 51 lid 2 sub 2 Wetboek van Strafrecht) aan (het medeplegen van) witwassen moeten worden gedagvaard. Nu het Openbaar Ministerie dit heeft nagelaten, dient dit te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn vervolging.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de verdachte ook op verdenking van overtreding van artikel 420bis Wetboek van Strafrecht kon worden vervolgd.
Oordeel van het hof
De stelling van de raadsvrouw dat, nu de vennootschap onder firma wegens (het medeplegen van) witwassen is vervolgd, ten aanzien van de verdachte voor het Openbaar Ministerie enkel de weg openstond om hem te vervolgen op grond van het bepaalde in artikel 51 lid 2 sub 2 Wetboek van Strafrecht, en dus niet in het kader van overtreding van artikel 420bis Wetboek van Strafrecht, vindt geen steun in het recht. Het verweer wordt verworpen.
Het vonnis waarvan beroep zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Vrijspraak van het in de zaak A onder 2 ten laste gelegde (witwassen [naam schip 1])
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het in de zaak A tenlastegelegde wordt vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de betrokkenheid van de verdachte beperkt is tot het machtigen van zijn vader (medevennoot) tot de aankoop en even later weer de verkoop van de [naam schip 1]. Nu van verdere betrokkenheid niet is gebleken, kan niet worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) witwassen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, nu sprake is geweest van witwassen, de feitelijke handelingen in strafrechtelijke zin aan de vennootschap onder firma kunnen worden toegerekend en sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, nu alle drie de vennoten (en dus ook de verdachte) betrokken zijn geweest bij de aankoop en gezamenlijk met de aankoop hebben ingestemd.