ECLI:NL:GHAMS:2019:1737

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
23-003754-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake verkrachting en zware mishandeling van een uitwisselingsstudente

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor verkrachting en zware mishandeling van een 20-jarige uitwisselingsstudente uit Australië, die op 18 maart 2016 in Amsterdam werd aangevallen. De rechtbank had in eerste aanleg een gevangenisstraf van 42 maanden opgelegd, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar 6 jaren. De verdachte heeft de studente op gewelddadige wijze van haar fiets geduwd, haar geslagen en vervolgens verkracht. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafoplegging. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 21.147,50, bestaande uit materiële en immateriële schade. De vordering tot observatie in het Pieter Baan Centrum is afgewezen, omdat het hof voldoende informatie had om een beslissing te nemen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003754-18
datum uitspraak: 24 mei 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-650194-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Het openbaar ministerie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:hij op of omstreeks 18 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte
- de borsten van die [slachtoffer] betast/aangeraakt en/of (vervolgens)
- meerdere malen, met zijn penis tegen de mond van die [slachtoffer] geduwd en/of zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gedrukt/gebracht en/of
- meerdere malen, met zijn penis tegen de dijbenen en/of de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gedrukt/gebracht, en bestaande dat geweld of die feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die feitelijkhe(i)d(en) uit,
- een stomp en/of duw tegen het lichaam van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan zij ten val kwam en/of
- het (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meerdere malen, met kracht, met zijn vuist stompen en/of slaan tegen het gezicht en/of hoofd van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer] een of meerdere malen het bewustzijn is verloren;
feit 2:hij op of omstreeks 18 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en/of een gebroken jukbeen en/of bloedingen in het hoofd, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet, meerdere malen, met kracht, met zijn vuist tegen het gezicht en/of hoofd te stompen en/of te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere strafoplegging en een andere beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.

Afwijzing van de vordering tot observatie in het Pieter Baan Centrum

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair gevorderd dat de verdachte op grond van het bepaalde in artikel 317 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ter observatie zal worden overgebracht naar het Pieter Baan Centrum (PBC). De advocaat-generaal is van oordeel dat momenteel onvoldoende inzicht bestaat in de persoon van de verdachte.
De raadsvrouw heeft verzocht deze vordering af te wijzen. Zij heeft aangevoerd dat de verdachte momenteel `loopt´ in een geschorst bevel van overlevering en hij in Polen nog een gevangenisstraf van anderhalf jaar dient uit te zitten. Hij spreekt geen Nederlands en een referentenonderzoek is lastig, aangezien mogelijke referenten in het buitenland wonen. Bovendien herinnert de verdachte zich niets van wat er op 18 maart 2016 is gebeurd.
De verdachte heeft verklaard dat hij niet ter observatie in het PBC wil worden geplaatst en dat hij niet weet of hij daaraan zal meewerken indien het hof daartoe beslist.
Het hof overweegt als volgt.
In eerste aanleg is een mogelijke plaatsing in het PBC besproken. De vordering van de officier van justitie daartoe is door de rechtbank afgewezen en op een latere terechtzitting heeft de rechtbank overwogen dat ook ambtshalve niet wordt overgegaan tot plaatsing in het PBC, omdat de verdachte de Nederlandse taal niet beheerst, de referenten zich hoofdzakelijk in het buitenland bevinden en de verdachte verklaart dat hij zich niets kan herinneren.
In de appelschriftuur van het openbaar ministerie is een mogelijke plaatsing in het PBC niet benoemd. Pas op 9 mei 2019, een dag voor de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, heeft de advocaat-generaal aangekondigd dat zij ter terechtzitting een vordering strekkende tot plaatsing en observatie van de verdachte in het PBC zou doen.
Wat verder zij van het late tijdstip van (de aankondiging van) deze vordering, het hof acht zich op basis van de voorhanden zijnde stukken en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep voldoende voorgelicht over de persoon van de verdachte om een beslissing te kunnen nemen. Het hof acht daarom nader onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte door het PBC niet noodzakelijk. De vordering van de advocaat-generaal daartoe zal dan ook worden afgewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij op 18 maart 2016 te Amsterdam, door geweld, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte
- de borsten van die [slachtoffer] aangeraakt en vervolgens
- met zijn penis tegen de mond van die [slachtoffer] geduwd en zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en
- meerdere malen met zijn penis tegen de dijbenen en de vagina van die [slachtoffer] geduwd en zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht,
en bestaande dat geweld uit
- een duw tegen het lichaam van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan zij ten val kwam en
- het (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meerdere malen, met kracht, met zijn vuist stompen tegen het gezicht en hoofd van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer] een of meerdere malen het bewustzijn is verloren;
feit 2:hij op 18 maart 2016 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas, een gebroken jukbeen en bloedingen in het hoofd, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet, meerdere malen, met kracht, tegen het gezicht en hoofd te stompen.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
verkrachting.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van de straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkrachting en zware mishandeling van een destijds 20-jarige uitwisselingsstudente uit Australië. Het slachtoffer fietste op 18 maart 2016 na middernacht naar huis langs de Amstel in Amsterdam en werd plotseling op het fietspad door de verdachte aangevallen en van haar fiets geduwd. Zij werd door de verdachte in haar gezicht gestompt en is haar bewustzijn verloren. Toen ze weer bijkwam, lag ze met de verdachte in de bosjes, verder van het fietspad af waarbij ze haar fiets niet meer kon zien. Het slachtoffer vreesde voor haar leven en heeft tegen de verdachte gezegd dat hij alles met haar mocht doen, zolang hij maar stopte met het geweld. De verdachte is echter doorgegaan met het stompen en het slachtoffer is nogmaals buiten bewustzijn geraakt. Zij heeft de indruk dat de verdachte het makkelijker vond om haar te verkrachten als ze bewusteloos was. Pas nadat een voorbijganger, na hulpgeroep van het slachtoffer, de verdachte heeft gezegd te stoppen en meerdere passanten vroegen wat er aan de hand was, is de verdachte gestopt met zijn handelingen en is hij vervolgens gevlucht. Pas twee jaar later kwam de verdachte bij politie en justitie in beeld, na het verkrijgen van een DNA-match.
Wat het slachtoffer heeft meegemaakt, is een absoluut nachtmerriescenario. De verkrachting en daarmee gepaard gaande zware mishandeling hebben een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Door het onverhoedse aspect van de aanval door een wildvreemde wist het slachtoffer ook niet hoever de verdachte zou gaan om zijn identiteit verborgen te houden. De verdachte heeft daarnaast het slachtoffer gepenetreerd zonder condoom, waardoor zij ook langere tijd met de vrees voor een besmetting met een seksueel overdraagbare ziekte heeft moeten leven. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt de enorme impact van de handelingen van de verdachte op het leven van het slachtoffer en de doodsangst waarin zij heeft verkeerd. Door de stompen in haar gezicht en tegen haar hoofd heeft het slachtoffer zwaar letsel opgelopen, te weten een gebroken oogkas, een gebroken jukbeen en bloedingen in haar hoofd. Ze is als gevolg daarvan een aantal dagen opgenomen geweest in het VU Medisch Centrum in Amsterdam en kon de eerste dagen na het feit nauwelijks praten. Naast de zeer ernstige gevolgen voor het slachtoffer, veroorzaken feiten als deze maatschappelijke onrust.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 april 2019 is hij eerder, maar niet wegens zedendelicten, onherroepelijk veroordeeld. Van bijzondere omstandigheden die in het voordeel van de verdachte moeten worden gewogen, is het hof niet gebleken.
Gelet op het handelen van de verdachte, waarbij hij een willekeurig slachtoffer heeft uitgekozen en aangevallen, zijn extreme gebruik van geweld, de zeer bedreigende setting en de kwetsbaarheid van het jonge slachtoffer dat naar Nederland was gekomen om een studie te volgen, is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf volstrekt geen recht doet aan de ernst van het feit. Het hof zal wel een kortere gevangenisstraf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd, nu dat meer in lijn is met de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van zes jaren passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 32.030,03, waarvan € 30.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 16.147,50, waarvan € 15.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de gemachtigde mr. M.M. de Boer deze vordering nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van
€ 31.147,50, waarvan € 30.000,00 aan immateriële schade, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, en deze te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de rechtbank toegewezen schadevergoeding redelijk is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.147,50 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot die bedragen zal worden toegewezen. Met betrekking tot de kosten van het vliegticket van de moeder van het slachtoffer is het hof van oordeel dat geen sprake is van rechtstreekse schade. Voor dat gedeelte evenals voor de meer gevorderde immateriële schade is de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering en kan zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 242 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [slachtoffer]ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 21.147,50(eenentwintigduizend honderdzevenenveertig euro en vijftig cent)
bestaande uit € 1.147,50(duizend honderdzevenenveertig euro en vijftig cent)
materiële schade en € 20.000,00(twintigduizend euro)
immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 21.147,50(eenentwintigduizend honderdzevenenveertig euro en vijftig cent)
bestaande uit € 1.147,50(duizend honderdzevenenveertig euro en vijftig cent)
materiële schade en € 20.000,00(twintigduizend euro)
immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
140 (honderdveertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 18 maart 2016.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
-1.00 STK jas, spijkerjas (5155815);
-1.00 STK jas, kleur zwart (5155816);
-1.00 STK ondergoed, kleur zwart (5155818);
-1.00 STK broek, kleur zwart (5155823);
-1.00 STK trui, kleur grijs (5155824);
-1.00 STK handschoen (5155817);
-1.00 STK handschoen, kleur zwart (5155819);
-1.00 STK fust, Hero cassis blikje (5155820);
-1.00 STK sok, kleur wit (5155821);
-1.00 STK maandverband (5155822).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. E. van Die en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
24 mei 2019.
mr. H.A. van Eijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.