ECLI:NL:GHAMS:2019:1708

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
20 mei 2019
Zaaknummer
23-000922-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zeer gewelddadige, gewapende woningoverval met zwaar lichamelijk letsel en vorderingen benadeelde partijen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een zeer gewelddadige en gewapende woningoverval die plaatsvond op 11 juni 2016 in Amsterdam. De verdachte, samen met mededaders, heeft zich toegang verschaft tot de woning van de slachtoffers, waarbij zij geweld hebben gebruikt en zwaar lichamelijk letsel hebben toegebracht aan meerdere personen. De slachtoffers, waaronder een moeder en haar kinderen, werden bedreigd met vuurwapens en geslagen met een honkbalknuppel en koevoet. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders zich schuldig hebben gemaakt aan diefstal met geweld, waarbij de slachtoffers ernstig letsel hebben opgelopen, waaronder fracturen en posttraumatische stressstoornissen. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. In hoger beroep heeft het hof deze straf bevestigd, waarbij het hof ook de vorderingen van de benadeelde partijen heeft behandeld. De benadeelde partijen hebben schadevergoeding gevorderd voor zowel materiële als immateriële schade, die door het hof gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte toegewezen, omdat hij zich opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit tijdens de proeftijd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met aftrek van het voorarrest, en heeft de in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000922-17
datum uitspraak: 2 mei 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-669095-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid-Oost, locatie Roermond te Roermond.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, omstreeks 03.30 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [adres], heeft weggenomen één of meer mobiele telefoons (o.a. Samsung S6 en/of Samsung S5 mini) en/of een mp3-speler/mediaplayer (Samsung Galaxy S) en/of een mapje met politie-embleem, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die mobiele telefoons en/of die mp3-speler/mediaplayer (Samsung Galaxy S) en/of mapje met politie-embleem onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
  • één of meer keer (met kracht) met een koevoet en/of een honkbalknuppel en/of (vuur)wapen, althans met een hard voorwerp op het hoofd en/of rug en/of zij en/of be(e)n(en) en/of arm(en) en/of schouder(s), althans op het lichaam van die [slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben geslagen en/of
  • één of meer keer een (vuur)wapen op het hoofd van die [slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben gericht en/of
  • één of meermalen heeft/hebben geroepen: "Wie is de baas, wie is de baas." en/of "Liggen, liggen." en/of "Waar zijn die spullen, waar zijn die spullen.", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
  • de handen en/of monden van die [slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] met tape heeft/hebben vast- en/of dichtgebonden en/of
  • de kamer van die [slachtoffer 4] is/zijn binnen gegaan met een (vuur)wapen en/of een koevoet en/of een honkbalknuppel,
voornoemde geweld en/of bedreiging met geweld in aanwezigheid van [slachtoffer 4], geboren op 22 mei 2008,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een post traumatische stressstoornis (PTSS) en/of één of meer fractu(u)r(en) in het gezicht en/of één of meer littekens op het hoofd en/of op het lichaam en/of (crush)letsel en/of een fractuur van de rechterhand en/of de vinger(s) van de rechterhand en/of chronische pijn aan/in het hoofd/gezicht en/of aan/in het lichaam
en/of
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een post traumatische stressstoornis (PTSS) en/of één of meer fractu(u)r(en) in/van de arm (ellepijp) en/of één of meer luxatie(s) van de schouder(s) en/of één of meer littekens op het hoofd en/of op het lichaam en/of een (zware hersenschudding/kneuzing en/of chronische pijn aan/in het hoofd/gezicht en/of aan/in het lichaam
en/of
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een post traumatische stressstoornis (PTSS) en/of een fractuur van de neus ten gevolge waarvan die neus scheef is komen te staan en/of een fractuur van de voet en/of chronische pijn aan de neus en/of aan/in het hoofd/gezicht en/of aan/in het lichaam
en/of
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een post traumatische stressstoornis (PTSS).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De verdachte is samen met twee anderen de woning aan het adres [adres] binnengedrongen, waarna door hen geweld is gebruikt tegen in die woning verblijvende personen. De situatie was hectisch en thans kan niet meer precies worden vastgesteld wie van de daders welke geweldshandeling heeft verricht. Wel kan worden vastgesteld dat alle drie, in de woning aanwezige, verdachten geweld gebruikten. Het hof acht de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te gebruiken nu deze in overwegende mate steun vinden in de overige bewijsmiddelen, zoals de verklaringen van de andere aangevers, de geconstateerde letsels alsmede het aantreffen van tape. Dat zij als enige heeft verklaard over meerdere vuurwapens doet daar niet aan af.
Omdat uit de te bezigen bewijsmiddelen blijkt dat alle in de woning aanwezige verdachten een substantiële bijdrage hebben geleverd aan het toegepaste geweld en de bedreiging met geweld waarmee de diefstal gepaard ging is sprake van medeplegen als hieronder bewezenverklaard.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 juni 2016 te Amsterdam, omstreeks 03.30 uur, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [adres] heeft weggenomen mobiele telefoons (Samsung S6 en Samsung S5 mini) en een mp-speler/mediaplayer (Samsung) en een mapje met politie-embleem, toebehorende aan [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van inklimming en welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte, en zijn mededaders
  • (met kracht) met een koevoet en/of een honkbalknuppel en/of een vuurwapen op het hoofd en/of rug en/of zij en/of be(e)n(en) en/of arm(en) en/of schouder(s), althans op het lichaam van die [slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hebben geslagen en
  • een vuurwapen op het hoofd van [slachtoffer] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben gericht en
  • hebben geroepen: "Wie is de baas, wie is de baas" en "Liggen, liggen" en "Waar zijn die spullen, waar zijn die spullen.", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
  • de handen en/of monden van [slachtoffer] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] met tape hebben vast- en/of dichtgebonden,
welk geweld en bedreiging met geweld is gepleegd in aanwezigheid van [slachtoffer 4], geboren op 22 mei 2008,
en ten gevolge van dat geweld [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten fracturen in het gezicht en littekens op het hoofd en een fractuur van een vinger van de rechterhand
en
ten gevolge van dat geweld [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een fractuur in de arm (ellepijp) en luxatie van de schouder en littekens op het hoofd en op het lichaam en een hersenschudding.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige en/of andere deelnemers zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft door middel van inklimming en terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft in het kader van de strafmaat aangevoerd dat de verdachte een minder zware rol heeft gehad dan de rechtbank hem heeft toegedicht. De verdachte wenst zijn leven ten goede te keren. Hij zou daarom in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling graag in een begeleide woonvorm van Stichting Exodus geplaatst worden en een dagbesteding verkrijgen. Hiervan zal een positief effect uitgaan, in het bijzonder ten aanzien van het recidiverisico.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een buitengewoon brute overval waarbij ook de verdachte een substantieel aandeel had in het toegepaste geweld. In het holst van de nacht zijn twee daders onverhoeds een woning binnengedrongen waarna een derde dader via de voordeur werd binnengelaten. Op dat moment bevonden zich een moeder, haar zoon, een dochter en een kleindochter in de woning. De daders waren gewapend met een vuurwapen, honkbalknuppel en een koevoet. De moeder, haar dochter en haar zoon werden onder schot gehouden. Ook werden zij gedwongen op de grond te knielen. Vervolgens zijn zij één voor één met ducttape gekneveld waardoor hun bewegingsvrijheid (nog verder) werd belemmerd en een ongestoorde ademhaling werd bemoeilijkt. Voor de moeder en de dochter was dat laatste extra belastend, vanwege hartklachten respectievelijk astmatische problemen.
De daders hebben deze drie slachtoffers voorts op meedogenloze wijze met een honkbalknuppel/koevoet op het hoofd/ lichaam geslagen. De slachtoffers hebben door toedoen van de verdachte en diens mededaders ernstig tot zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De diverse letsels hebben veel leed veroorzaakt en de slachtoffers hebben diverse medische behandelingen (waaronder operaties) moeten ondergaan die pijn en ongemak met zich brachten. De in de woning aanwezige personen zullen nog lang de pijnlijke en indringende herinnering aan de angstaanjagende gebeurtenissen in de woning met zich moeten dragen. Dit laatste geldt ook voor de kleindochter van destijds slechts acht jaar oud, die het schokkende tafereel van dichtbij heeft meegemaakt. Een gewelddadige overval als de onderhavige veroorzaakt grote angst, die ook (lang) daarna nog van invloed kan zijn op dagelijkse activiteiten.
De verdachte en zijn mededaders hebben met hun handelen op stuitende wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De omstandigheid dat één en ander in de nachtelijke uren heeft plaatsgevonden in de woning van de (groot)moeder, zijnde een plek waar de familie zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen, maakt dit des te kwalijker. Ook dragen feiten als het onderhavige bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving. Voor dit alles heeft de verdachte zijn ogen gesloten en de verdachte en zijn mededaders hebben zich kennelijk slechts laten leiden door eigen financieel gewin, waarbij zij ook inbreuk hebben gemaakt op het eigendom van een ander. Het hof rekent dit alles, en in het bijzonder het excessieve, op meerdere slachtoffers toegepaste geweld, de verdachte zwaar aan. Bovendien is hij, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 april 2019, eerder ter zake van een woningoverval met geweld onherroepelijk veroordeeld. Deze omstandigheid weegt in het nadeel van de verdachte.
Het hof merkt de verdachte, anders dan de rechtbank, niet aan als degene die zich aanzienlijk gewelddadiger heeft gedragen dan zijn mededaders. Het hof ziet hierin echter geen aanleiding een lagere straf op te leggen dan is gevorderd door de advocaat-generaal.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van acht jaren passend en geboden.
In het voorgaande ligt besloten dat in hetgeen door de raadsvrouw met betrekking tot de straf(maat) en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht, met name gelet op de ernst van het feit, geen grond wordt gevonden een lagere straf op te leggen dan de hieronder bedoelde.

Beslag

Het bewezen verklaarde is begaan met behulp van het in beslag genomen pistool (goednummer: 5202235). Dit voorwerp zal aan het verkeer worden onttrokken, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Het in beslag genomen mapje met (politie)embleem (goednummer: 5202093) dient te worden geretourneerd aan de rechthebbende, zijnde [slachtoffer 2].
Het in beslag genomen horloge (goednummer: 5203948) dient te worden bewaard voor de rechthebbende, omdat uit het dossier volgt dat dit door één van de overvallers in de woning is achtergelaten, maar niet is komen vast te staan aan wie het toebehoort.
De overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen – te weten: een honkbalknuppel, een jas, een T-shirt, een handschoen, een tweetal sjaals en drie stuks plakband – behoren toe aan de verdachte en/of (één van) de mededaders, die bekend was/waren met het gebruik daarvan. Nu het bewezen verklaarde met behulp hiervan is begaan, worden deze voorwerpen verbeurd verklaard.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 37.364,61, bestaande uit de navolgende schadeposten:
  • immateriële schade € 35.000,00
  • materiële schade (totaal) € 2.364,61
a) gestolen/beschadigde goederen € 164,95
b) niet vergoede medische kosten € 1.501,56
c) reiskosten € 329,10
d) kosten communicatie SHN, politie en advocaat € 50,00
e) vergoeding verblijf ziekenhuis € 224,00
f) toekomstige reiskosten therapie en bezoeken medici € 75,00
g) toekomstige reiskosten zitting hoger beroep en € 20,00
slachtoffergesprek
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 14.769,61, bestaande uit een bedrag van € 2.269,61 aan materiële schade en een bedrag van € 12.500,00 aan immateriële schade. De rechtbank heeft de kostenposten f) en g) niet-ontvankelijk verklaard, omdat het toekomstige kosten betrof.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, met dien verstande dat de schadepost f) is verlaagd naar een bedrag van € 73,95. Voorts zijn in hoger beroep namens de benadeelde partij stukken overgelegd ter nadere onderbouwing van de schadeposten b), f) en g).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van de materiële schade niet betwist en verzocht met betrekking tot de immateriële schade aansluiting te zoeken bij de beslissing van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.363,56 aan materiële schade (de schadeposten a) tot en met g), met dien verstande dat het bedrag voor schadepost f) overeenkomstig het aangepaste verzoek is vastgesteld op een bedrag van € 73,95). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 20.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het handelen van de verdachte, de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij – onder meer bestaande uit een open botbreuk waarvoor zij een operatie heeft moeten ondergaan, een groot zichtbaar en pijnlijk litteken op de arm, een zware hersenschudding/kneuzing, concentratieproblemen, een ernstige aantasting van het veiligheidsgevoel, slapeloosheid en een posttraumatische stressstoornis – en de omstandigheid dat zij zich onder psychische behandeling heeft moeten stellen, alsook op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 36.737,94, bestaande uit de navolgende schadeposten:
  • immateriële schade € 35.000,00
  • materiële schade € 1.737,94
a) gestolen/beschadigde goederen € 249,00
b) niet vergoede medische kosten € 887,24
c) reiskosten € 428,70
d) kosten communicatie SHN, politie en advocaat € 50,00
e) toekomstige reiskosten zitting hoger beroep en € 20,00
slachtoffergesprek
f) toekomstige reiskosten therapie en bezoeken medici € 75,00
g) vergoeding verblijf ziekenhuis € 28,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 14.142,94, bestaande uit een bedrag van € 1.642,94 aan materiële schade en een bedrag van € 12.500,00 aan immateriële schade. De rechtbank heeft de kostenposten e) en f) niet-ontvankelijk verklaard, omdat het toekomstige kosten betrof.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, met dien verstande dat de schadepost e) is verlaagd naar een bedrag van € 19,20. Voorts zijn in hoger beroep namens de benadeelde partij stukken overgelegd ter nadere onderbouwing van de schadeposten e) en f).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van de materiële schade niet betwist en verzocht met betrekking tot de immateriële schade aansluiting te zoeken bij de beslissing van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.737,14 aan materiële schade (de schadeposten a t/m g, met dien verstande dat het bedrag voor schadepost e) overeenkomstig het aangepaste verzoek is vastgesteld op een bedrag van € 19,20). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 20.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het handelen van de verdachte, de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij – onder meer bestaande uit diverse fracturen in het gezicht waarvoor zij een operatie heeft moeten ondergaan, meerdere hoofdwonden die gehecht moesten worden ten gevolge waarvan grote littekens zijn ontstaan, een fractuur van de ringvinger, ernstige pijn, vermoeidheidsklachten, slapeloosheid, een ernstige aantasting van het veiligheidsgevoel en een posttraumatische stressstoornis – en de omstandigheid dat zij zich onder psychische behandeling heeft moeten stellen, alsook op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 36.385,49, bestaande uit de navolgende schadeposten:
  • immateriële schade € 35.000,00
  • materiële schade € 1.385,49
a) gestolen/beschadigde goederen € 174,00
b) niet vergoede medische kosten € 793,89
c) reiskosten € 272,60
d) kosten communicatie SHN, politie en advocaat € 50,00
e) toekomstige reiskosten therapie en bezoeken medici € 75,00
f) toekomstige reiskosten zitting hoger beroep en € 20,00
slachtoffergesprek
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 11.290,49, bestaande uit een bedrag van € 1.290,49 aan materiële schade en een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade. De rechtbank heeft de kostenposten e) en f) niet-ontvankelijk verklaard, omdat het toekomstige kosten betrof.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, met dien verstande dat de schadepost f) is verlaagd naar een bedrag van € 12,80, maar dat geen afstand is gedaan van het meerdere. Voorts zijn in hoger beroep namens de benadeelde partij stukken overgelegd ter nadere onderbouwing van de schadeposten e) en f).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van de materiële schade niet betwist en verzocht met betrekking tot de immateriële schade aansluiting te zoeken bij de beslissing van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.378,29 aan materiële schade (de schadeposten a t/m f, met dien verstande dat het bedrag voor schadepost f) overeenkomstig het aangepaste verzoek is vastgesteld op een bedrag van € 12,80). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 15.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het handelen van de verdachte, de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij – onder meer bestaande uit fracturen in de neus en voet, pijn, blauwe plekken op het lichaam, scheefstand van de neus, depressieve klachten, slapeloosheid, een ernstige aantasting van het veiligheidsgevoel en een posttraumatische stressstoornis – en de omstandigheid dat hij zich onder psychische behandeling heeft moeten stellen, alsook op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
De schadepost f) komt voor zover meer is verzocht dan het toegekende bedrag van € 12,80 niet voor vergoeding in aanmerking, nu zonder nader onderzoek niet kan worden vastgesteld of sprake is van rechtstreekse schade, zodat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 32.220,46, bestaande uit de navolgende schadeposten:
  • immateriële schade € 25.000,00
  • materiële schade € 7.220,46
a) gestolen/beschadigde goederen € 413,60
b) niet vergoede medische kosten € 523,36
c) reiskosten € 338,50
d) kosten communicatie SHN, politie en advocaat € 50,00
e) toekomstige reiskosten therapie € 50,00
f) toekomstige reiskosten zitting hoger beroep en € 20,00
slachtoffergesprek
g) studievertraging (mogelijk 1 jaar basisschool) € 5.825,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.825,46, bestaande uit een bedrag van € 1.325,46 aan materiële schade en een bedrag van € 7.500,00 aan immateriële schade. De rechtbank heeft de kostenposten e) en f) niet-ontvankelijk verklaard, omdat het toekomstige kosten betrof. De kostenpost g) is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard, omdat nader onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, met dien verstande dat de schadepost f) is verlaagd naar een bedrag van € 12,80, maar dat geen afstand is gedaan van het meerdere. Tevens is die schadepost onderbouwd met een (nader) stuk. Voorts is ter onderbouwing van de – niet nader gespecificeerde – vordering een schrijven van 2 maart 2018 overgelegd met betrekking tot de traumabehandeling, alsmede een brief van 17 april 2019 van de leerkracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van de materiële schade niet betwist en verzocht met betrekking tot de immateriële schade aansluiting te zoeken bij de beslissing van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.388,26 aan materiële schade (de schadeposten a t/m f, met dien verstande dat het bedrag voor schadepost f) overeenkomstig het aangepaste verzoek is vastgesteld op een bedrag van € 12,80). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 10.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de jonge leeftijd van de benadeelde partij, de aard en de ernst van het handelen van de verdachte, de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij – onder meer bestaande uit slaapproblemen, in bed plassen, hyperventilatie, nachtmerries, vermoeidheid en een posttraumatische stressstoornis – en de omstandigheid dat zij zich onder psychische behandeling heeft moeten stellen, alsook op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
De schadeposten f), voor zover meer is verzocht dan het toegekende bedrag van € 12,80, en g) komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu zonder nader onderzoek niet kan worden vastgesteld of sprake is van rechtstreekse schade, zodat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling (zaaknummer v.i.: 99-0000849-31)
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 10 december 2014 onder parketnummer 20-000951-14 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest. Deze uitspraak is onherroepelijk. De veroordeelde is krachtens een besluit van 16 november 2015 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 16 juni 2016 een vordering tot herroeping van de v.i. ingediend bij de rechtbank Amsterdam. Deze vordering strekt tot de gehele herroeping (365 dagen) van de v.i. in verband met het ten laste gelegde feit.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd de vordering tot herroeping van de v.i. toe te wijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vordering tot herroeping van de v.i. gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
In hoger beroep is komen vast te staan dat de veroordeelde de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De veroordeelde heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan, terwijl de aan de v.i. verbonden proeftijd nog niet was verstreken. De vordering van het openbaar ministerie tot herroeping van de v.i. is derhalve gegrond, zodat het hof op grond van het bepaalde in artikel 15j, eerste lid, Sr kan gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de v.i. niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel of gedeeltelijk moet worden ondergaan. Voor de effectiviteit van de regeling van de v.i. is van belang dat aan het door een veroordeelde overtreden van de aan hem gestelde voorwaarden strenge gevolgen worden verbonden. Aan de hand van de omstandigheden van het geval zal moeten worden bepaald welke reactie op de overtreding van de voorwaarden passend en geboden is. Uitgangspunt is dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de v.i. niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel dient te worden ondergaan, tenzij de ernst van het feit dat tot de vordering tot herroeping heeft geleid zulks disproportioneel zou doen zijn of bijzondere omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden zijn op grond waarvan van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken.
De veroordeelde is voorwaardelijk in vrijheid gesteld na de veroordeling ter zake van een woningoverval met geweld. Het thans bewezenverklaarde feit betreft opnieuw een woningoverval, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend. De aard en de ernst van dit feit rechtvaardigt de volledige herroeping van die v.i. Het hof ziet geen aanleiding om ten gunste van de verdachte van dit uitgangspunt af te wijken.
Gelet op het voorgaande zal het hof de vordering toewijzen en gelasten dat de vrijheidsstraf van 365 dagen, die als gevolg van de toepassing van de regeling van v.i. niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
4. honkbalknuppel (goednummer: 5202316);
5. jas (goednummer: 5202313);
6. shirt (goednummer: 5202314);
7. handschoen (goednummer: 5202327);
8. sjaal (goednummer: 5202330);
9. sjaal (goednummer: 5202339);
10. plakband (goednummer: 5202347);
11. plakband (goednummer: 5202349);
12. plakband (goednummer: 5202351).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. pistool (goednummer: 5202235).
Gelast de
teruggaveaan [slachtoffer 2] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
3. zwart politiemapje met embleem (goednummer: 5202093).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
2. horloge (goednummer: 5203948).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
22.363,56 (tweeëntwintigduizend driehonderddrieënzestig euro en zesenvijftig cent) bestaande uit € 2.363,56 (tweeduizend driehonderddrieënzestig euro en zesenvijftig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 22.363,56 (tweeëntwintigduizend driehonderddrieënzestig euro en zesenvijftig cent) bestaande uit € 2.363,56 (tweeduizend driehonderddrieënzestig euro en zesenvijftig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
112 (honderdtwaalf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 juni 2016.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 21.737,14 (eenentwintigduizend zevenhonderdzevenendertig euro en veertien cent) bestaande uit € 1.737,14 (duizend zevenhonderdzevenendertig euro en veertien cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 21.737,14 (eenentwintigduizend zevenhonderdzevenendertig euro en veertien cent) bestaande uit € 1.737,14 (duizend zevenhonderdzevenendertig euro en veertien cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
109 (honderdnegen) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 juni 2016.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 16.378,29 (zestienduizend driehonderdachtenzeventig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 1.378,29 (duizend driehonderdachtenzeventig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 16.378,29 (zestienduizend driehonderdachtenzeventig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 1.378,29 (duizend driehonderdachtenzeventig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
82 (tweeëntachtig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 juni 2016.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 5] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 11.388,26 (elfduizend driehonderdachtentachtig euro en zesentwintig cent) bestaande uit € 1.388,26 (duizend driehonderdachtentachtig euro en zesentwintig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 11.388,26 (elfduizend driehonderdachtentachtig euro en zesentwintig cent) bestaande uit € 1.388,26 (duizend driehonderdachtentachtig euro en zesentwintig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
57 (zevenenvijftig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 juni 2016.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de bij arrest van het hof te ‘s-Hertogenbosch van 10 december 2014 onder parketnummer 20-000951-14 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel wordt ondergaan.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. F.M.D. Aardema en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 mei 2019.
mr. W.M.C. Tilleman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]