In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1980, was beschuldigd van diefstal in vereniging van beddengoed bij IKEA op 11 april 2017. De politierechter had eerder een strafbeschikking opgelegd, maar deze werd door het hof vernietigd. Tijdens de zitting in hoger beroep op 26 april 2019 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat haar aanwezigheid bij de diefstal niet voldoende bewijs voor opzet op een gezamenlijke diefstal opleverde. Het hof heeft echter geconcludeerd dat uit de camerabeelden en de verklaringen van de medeverdachten blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachten samenhandelden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de goederen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen en heeft haar veroordeeld tot een geldboete van € 600, subsidiair 12 dagen hechtenis. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld was.