ECLI:NL:GHAMS:2019:167

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
200.231.479/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgang grootmoeder afgewezen; beoordeling van nauwe persoonlijke betrekking tot kleinkinderen

In deze zaak heeft de grootmoeder een verzoek ingediend om een omgangsregeling met haar kleinkinderen. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 22 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de grootmoeder niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoek. De grootmoeder stelde dat er sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen haar en de kinderen, maar het hof oordeelde dat de contacten niet verder gingen dan de gebruikelijke familiecontacten. De ouders van de kinderen betwistten de stelling van de grootmoeder en gaven aan dat haar betrokkenheid niet substantieel was. De raad voor de kinderbescherming adviseerde om de procedures te stoppen en te focussen op mediation. Het hof concludeerde dat de grootmoeder onvoldoende bewijs had geleverd voor een nauwe persoonlijke betrekking en bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.231.479/ 01
Zaaknummer rechtbank: C15/258096/ FARK 17-2362
Beschikking van de meervoudige kamer van 22 januari 2019 inzake
[de grootmoeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootmoeder,
advocaat: mr. B. Wernik te Haarlem,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de moeder,
en
[de vader]
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de vader,
verweerders in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind A] );
- de minderjarige [B] (hierna te noemen: [kind B] );
- de minderjarige [C] (hierna te noemen: [kind C] );
- de minderjarige [D] (hierna te noemen: [kind D] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 18 oktober 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De grootmoeder is op 16 januari 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 oktober 2017.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 november 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de grootmoeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de ouders;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de ouders zijn geboren: [kind A] [in] 2012, [kind B] [in] 2013, [kind C] [in] 2014 en [kind D] [in] 2016. Hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
3.2
De vader heeft de kinderen erkend. De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen wonen bij de ouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de grootmoeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling op grond van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
4.2
De grootmoeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de zaak alsnog inhoudelijk te behandelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:377a lid 1 BW heeft een kind recht op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Ter beoordeling aan het hof ligt allereerst voor of in dit geval de grootmoeder ontvankelijk is in haar verzoek tot omgang op grond van een nauwe persoonlijke betrekking.
5.2
De grootmoeder stelt dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen haar en de kinderen en voert daartoe – onder meer – het volgende aan. De grootmoeder is meer betrokken geweest bij het leven van de kinderen dan de gebruikelijke, in het dagelijks verkeer plaatsvindende contacten. De grootmoeder stelt dat zij vanaf de geboorte dagelijks in het gezin betrokken was op verzoek van de ouders. De betrokkenheid van de grootmoeder betrof niet alleen de zwangerschappen van de moeder maar ook de verzorging en opvoeding van de kinderen. De grootmoeder verwijst in haar beroepschrift naar het verzoekschrift in eerste aanleg en de daarbij gevoegde producties 3 tot en met 11. Er werd gezamenlijk gegeten en de grootmoeder hielp mee bij het douchen en tandenpoetsen van de kinderen en las een verhaaltje voor. De vader heeft een periode circa vier dagen in de week gewerkt tot tien uur ’s avonds. Als de moeder de vader dan in de avond ophaalde van zijn werk, paste de grootmoeder op de kinderen en bleef tot in de late uurtjes bij de ouders. Ook als het om andere redenen nodig was, paste zij op de kinderen of logeerden de kinderen bij haar.
5.3
De ouders betwisten de stelling van de grootmoeder en betogen – onder meer – het volgende. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de contacten tussen de grootmoeder en de kinderen niet ruimer zijn geweest dan de gebruikelijke, in het dagelijks familieverkeer plaatsvindende, contacten. De ouders betwisten de door grootmoeder aangevoerde feiten. De grootmoeder was regelmatig in het ouderlijk huis aanwezig maar vaak op haar eigen initiatief en vrijwel altijd in aanwezigheid van de moeder. Als de grootmoeder aanwezig was, deed zij weinig in het huishouden of met de kinderen. [kind C] heeft twee keer een nachtje bij grootmoeder gelogeerd en [kind A] en [kind B] iets vaker, ongeveer vier keer per jaar.
5.4
De raad heeft aangegeven dat de kinderen gebaat zouden zijn bij een onbelast contact met hun grootmoeder. Dat is nu niet mogelijk en het opleggen van een omgangsregeling heeft daarom geen zin. Het voeren van procedures is contraproductief en dit moet stoppen. De grootmoeder en de ouders zouden eerst hun aandacht moeten richten op het bereiken van oplossingen voor hun onderlinge meningsverschillen door middel van mediation. De omgang tussen de grootmoeder zal weer op gang kunnen komen nadat partijen hun onderlinge meningsverschillen hebben geadresseerd.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De grootmoeder was betrokken bij de zwangerschappen doordat ze meeging naar controles van de moeder. Zij was regelmatig in het huis van de ouders aanwezig, maar was daarbij niet verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, omdat bijna altijd de moeder dan ook in het huis aanwezig was. De periode dat de grootmoeder oppaste, zodat de moeder de vader in de avond van zijn werk kon halen, voegt in dit verband weinig toe, omdat de kinderen dan al in bed lagen. De grootmoeder heeft zo nu en dan zelf op de kinderen gepast en ook samen met de moeder uitstapjes met hen gemaakt, maar uit de door de grootmoeder voorgedragen contacten blijkt overigens van weinig zelfstandig contact tussen de kinderen en de grootmoeder.
Op grond van het voorgaande is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat de contacten tussen de grootmoeder en de kinderen niet anders zijn geweest dan de gebruikelijke, in het dagelijks verkeer plaatsvindende, familiecontacten tussen een grootmoeder en haar kleinkinderen. Hoewel er sprake was van een regelmatig contact, is niet, althans onvoldoende gebleken dat de grootmoeder een substantieel deel van de verzorging van de kinderen voor haar rekening heeft genomen en evenmin dat sprake was van een structurele oppasregeling, zoals voor het aanvaarden van de ontvankelijkheid van het verzoek vereist is. Het hof is dan ook, met de rechtbank, van oordeel dat de grootmoeder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen haar en de kinderen.
De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Kok, mr. H.A. van den Berg en mr. W.K. van Duren, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 22 januari 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.