In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 19 oktober 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1967 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor winkeldiefstal. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting op 25 april 2019, waarbij zowel de vordering van de advocaat-generaal als de verdediging van de raadsman aan bod zijn gekomen. De tenlastelegging omvatte twee diefstallen: de eerste betrof het wegnemen van drank en etenswaren uit twee verschillende winkels in Amsterdam op 7 oktober 2018, en de tweede betrof een poging tot diefstal van goederen uit de tas van een onbekende vrouw.
Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de poging tot diefstal van de tas, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het hof heeft wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de drank en etenswaren uit de winkels, en heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarbij rekening is gehouden met zijn eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf.