ECLI:NL:GHAMS:2019:1625

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
23-001981-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal met geweld en bewezenverklaring van winkeldiefstallen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor diefstal met geweld en andere winkeldiefstallen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal met geweld, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte het oogmerk had om het goed zich wederrechtelijk toe te eigenen. De verdachte had op de ten laste gelegde datum een voorwerp uit een mand voor de winkel gepakt, maar er was onvoldoende bewijs dat dit een pannenset betrof, zoals in de tenlastelegging was gesteld.

In tegenstelling tot de vrijspraak in zaak A, heeft het hof in zaak B en zaak C de verdachte wel schuldig bevonden aan de ten laste gelegde winkeldiefstallen. In zaak B heeft de verdachte op 25 februari 2018 koffiepotten en shampoo weggenomen van [bedrijf 2], en in zaak C op 23 maart 2018 bouillon van [bedrijf 3]. Het hof heeft de strafoplegging aangepast en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden opgelegd, met bijzondere voorwaarden, waarbij de verdachte zich moet houden aan een behandeltraject en zich moet melden bij de reclassering.

De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, rekening houdend met de persoonlijke situatie van de verdachte en zijn bereidheid tot verandering.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001981-18
Datum uitspraak: 14 mei 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 mei 2018 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-044071-18 (zaak A) , 15-037936-18 (zaak B) en 15-057425-18 (zaak C), alsmede 15-136037-16 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 februari 2019 en 30 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A:
hij op of omstreeks 13 januari 2018 te Velserbroek, gemeente Velsen een pannenset, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf 1] (vestiging Velserbroek), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door in de richting van die [slachtoffer] te rijden met zijn, verdachtes, auto, waardoor die [slachtoffer] op zij moest springen en/of (daardoor) op de motorkap terecht kwam.
Zaak B:
hij, op of omstreeks 25 februari 2018 te Haarlem koffiepotten en/of shampoo, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de [bedrijf 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak C:
hij op of omstreeks 23 maart 2018 te Haarlem, althans in Nederland, bouillon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing komt in zaak B en tot een andere strafoplegging.

Vrijspraak van het in zaak A ten laste gelegde

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
In de kern kan op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet méér worden vastgesteld dan dat de verdachte op de ten laste gelegde datum een voorwerp uit een mand die voor de winkel [bedrijf 1] in Velserbroek stond heeft gepakt, waarvan hij zelf zegt dat het een gebruikte muts zonder prijskaartje was.
Er is geen concreet aanknopingspunt om het door de verdachte geschetste scenario op voorhand onaannemelijk te achten. Geen van de getuigen heeft het betreffende voorwerp kunnen beschrijven en in het bijzonder kan niet worden vastgesteld dat het, als ten laste gelegd, een pannenset betrof. Bovendien zag de muts waarmee de verdachte is gezien en die door hem is beschreven, er anders uit dan de mutsen die door het winkelbedrijf werden verkocht.
Het hof zal bij de beoordeling van het ten laste gelegde dan ook uitgaan van de lezing van de verdachte.
Nu nadere informatie over de eigenaar van de gebruikte muts, dan wel de wijze waarop deze in een mand van [bedrijf 1] is terechtgekomen ontbreekt, acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, die ontkent zich aan het ten laste gelegde te hebben schuldig gemaakt, deze muts heeft weggenomen met het
oogmerkzich deze
wederrechtelijktoe te eigenen.
Reeds omdat geen sprake is van diefstal zal de verdachte dan ook van het hem onder A ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring zaak B en zaak C

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak B en zaak C ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak B:
hij op 25 februari 2018 te Haarlem koffiepotten en shampoo, toebehorende aan [bedrijf 2], heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak C:
hij op 23 maart 2018 te Haarlem bouillon, toebehorende aan [bedrijf 3], heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen in zaak B en in zaak C meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het in zaak B en in zaak C bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak B en in zaak C bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak B en in zaak C bewezen verklaarde levert op telkens:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte in zaak B en zaak C

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak B en in zaak C bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden, waarvan 2 (twee) maanden voorwaardelijk, waaraan bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstallen uit een filiaal van [bedrijf 2] onderscheidenlijk de [bedrijf 3]. Hij heeft er, door zo te handelen, blijk van gegeven zich niets gelegen te laten aan het eigendomsrecht van de betreffende winkelbedrijven. Diefstal is een ergerlijk feit, dat naast financiële schade ook hinder en overlast voor de gedupeerde veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 april 2019 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van misdrijven, waaronder diefstal, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Uit het reclasseringsrapport van 16 april 2019 leidt het hof af dat het leven van de verdachte zich al jarenlang kenmerkt door problemen op diverse vlakken. In het rapport wordt opgemerkt dat de responsiviteit van de verdachte positief verandert. De verdachte is bereid om zijn leven te veranderen. Naar het oordeel van de reclassering is een klinisch behandeltraject noodzakelijk, waarbij de verdachte stapsgewijs terug zal keren in de samenleving.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat de verdachte inmiddels is aangemeld bij zorginstelling [naam] en dat hij daar naar verwachting binnen enkele weken na het onherroepelijk worden van onderhavige uitspraak zal worden opgenomen.
Gelet op het voorgaande en het behandelingstraject dat de verdachte tegemoet gaat, acht het hof, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Met deze straf wordt beoogd enerzijds de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen, terwijl daarmee anderzijds wordt beoogd de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 augustus 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, met parketnummer 15-136037-16, voor de duur van 1 week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht gelet op de persoonlijke situatie van de verdachte als ter terechtzitting gebleken, termen aanwezig de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-044071-18 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
15-037936-18 en in de zaak met parketnummer 15-057425-18 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-037936-18 en in de zaak met parketnummer
15-057425-18 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- verplicht is zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het arrest en voorts gedurende de volledige proeftijd te melden bij GGZ Reclassering Fivoor, [adres 2], zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de volledige proeftijd of zoveel korter als de reclassering, in overleg met de behandelaars dit wenselijk acht zal laten opnemen in [naam] of soortgelijke zorginstelling, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hij in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven. Indien de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich gedurende de volledige proeftijd of zoveel korter als de reclassering dit noodzakelijk acht, onder behandeling zal stellen van een forensische polikliniek, ter bepaling door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die kliniek vast te stellen;
- gedurende de volledige proeftijd dan wel zoveel korter als de reclassering dit noodzakelijk acht, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan het (dag)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Geeft Reclassering Nederland opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van
9 maart 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 augustus 2016, parketnummer 15-136037-16, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. F.M.D. Aardema en mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 mei 2019.
mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[......]
.