ECLI:NL:GHAMS:2019:1620

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
23-002494-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake opzettelijk aanwezig hebben van MDMA

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 14 pillen MDMA op 18 maart 2018 in Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het hof zich niet kon verenigen met de eerdere uitspraak. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had begaan. De verdachte werd vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden.

De strafbaarheid van het bewezen verklaarde werd bevestigd, en het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 750,00, maar het hof besloot in hoger beroep een taakstraf op te leggen van 30 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk en financiële situatie, en de noodzaak om zijn positieve ontwikkeling niet te onderbreken door detentie.

Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen geëvalueerd. Het hof gelastte de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een voorwaardelijke geldboete, waarbij het hof de nadruk legde op de ernst van de feiten en de impact op de samenleving. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige strafkamer, en de griffier was aanwezig tijdens de zitting.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002494-18
Datum uitspraak: 14 mei 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 13-052909-18 en 13-254702-16 (TUL), 13-237723-16 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 14 pillen XTC en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende XTC en/of MDMA, en/of een wikkel cocaïne en/of heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde XTC en/of MDMA en/of cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich niet verenigt met het vonnis.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 maart 2018 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 14 pillen bevattende MDMA.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 750,00 te betalen in zes termijnen van elk € 125,00 per maand, subsidiair
15 (vijftien) dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte een geldboete van € 750,00 zal opleggen, eventueel te betalen in zes termijnen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid pillen bevattende MDMA. Hiermee heeft de verdachte gehandeld in strijd met de Opiumwet. Door het aanschaffen van MDMA worden de handel in en het gebruik van MDMA in stand gehouden. Dit is bezwarend voor de samenleving vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit en risico’s voor de volksgezondheid.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 april 2019 is hij eerder ter zake van misdrijven, onder meer krachtens de Opiumwet, onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij inmiddels een baan heeft, maar het financieel niet ruim heeft en kampt met schulden. Daarom wil hij liever werken dan een geldboete betalen. Verder heeft de raadsvrouw een e-mail van 30 april 2019 van mevrouw [naam], reclasseringswerker, overgelegd. Blijkens dit geschrift heeft de verdachte tweemaal per maand reclasseringstoezicht en is hij afsprakentrouw. De verdachte ondergaat een behandeling voor zijn verslavingsproblematiek en gaat naar een schuldhulpverlener. Mevrouw [naam] merkt op dat de verdachte welwillend is en zich goed aan de regels houdt.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Hoewel deze straf hoger is dan die, welke is gevorderd door de advocaat-generaal, wordt deze niettemin passend geacht nu hiermee niet alleen de ernst van het bewezenverklaarde feit tot uitdrukking wordt gebracht maar deze ook aansluit bij de persoonlijke en financiële situatie van de verdachte als ter terechtzitting gebleken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13-254702-16

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2017 met parketnummer 13-254702-16 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting de tenuitvoerlegging gevorderd.
Gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van hierna te melden duur gelasten, zodat de positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte niet door detentie wordt doorkruist.

Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13-237723-16

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2018 met parketnummer 13-237723-16 opgelegde voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 300,00 euro subsidiair 6 (zes) dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting de tenuitvoerlegging gevorderd.
Gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2017 met parketnummer 13-254702-16, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand, een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2018 met parketnummer 13-237723-16, te weten een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
6 (zes) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 50,00 (vijftig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 mei 2019.
mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]