In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 april 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een schorsingsverzoek van de man, die in hoger beroep was gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 april 2019. De man verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking waarin aan de vrouw toestemming was verleend om met hun minderjarige kinderen te verhuizen naar [plaats B]. De man voerde aan dat de noodzaak voor de verhuizing niet meer aanwezig was, nu de vrouw een urgentieverklaring had gekregen voor een woning in [plaats A]. De vrouw betwistte dit en stelde dat de verhuizing noodzakelijk was voor de stabiliteit van de kinderen. Het hof oordeelde dat de man voldoende had aangetoond dat er nieuwe feiten waren die een heroverweging van de eerdere beslissing rechtvaardigden. Het hof schorste de werking van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de beschikking van de rechtbank en verzocht de raad voor de kinderbescherming om onderzoek te doen naar de vraag of de verhuizing in het belang van de kinderen zou zijn. De zaak zal verder worden behandeld op 5 augustus 2019.