ECLI:NL:GHAMS:2019:1617
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Machtiging gesloten plaatsing van een minderjarige op basis van de Jeugdwet
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gesloten plaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige], in een jeugdzorginstelling. De zaak betreft twee hoger beroepen: één van [de minderjarige] en één van zijn moeder, [de moeder], tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De kinderrechter had op 29 januari 2019 een machtiging verleend voor gesloten jeugdhulp op verzoek van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de GI). De gronden voor deze gesloten plaatsing waren volgens de kinderrechter aanwezig, en het hof heeft deze beslissing in hoger beroep bevestigd.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [de minderjarige] is geboren in 2003 en heeft een problematische voorgeschiedenis, waaronder ondertoezichtstelling en eerdere hulpverlening. De moeder heeft het gezag over hem, maar er zijn zorgen over zijn ontwikkeling en gedrag. De GI heeft verzocht om een machtiging tot gesloten plaatsing, omdat [de minderjarige] zich niet aan de gemaakte afspraken hield en een gevaar voor zichzelf en anderen vormde. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de advocaten van [de minderjarige] en de moeder niet op de hoogte waren van het verweerschrift van de GI, wat leidde tot een schorsing van de zitting.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord. [de minderjarige] en zijn moeder betogen dat de gesloten plaatsing niet noodzakelijk is en dat er alternatieve hulpverlening mogelijk is. De GI daarentegen stelt dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is voor de veiligheid en ontwikkeling van [de minderjarige]. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat er ernstige zorgen zijn over [de minderjarige].
Na afweging van de argumenten en de feiten concludeert het hof dat de gronden voor de gesloten plaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter en wijst de verzoeken van [de minderjarige] en zijn moeder af.