ECLI:NL:GHAMS:2019:1615
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ondertoezichtstelling van een minderjarige na positieve ontwikkeling van de moeder
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder ingestemd met de ondertoezichtstelling, maar verzocht nu om deze te beëindigen. De kinderrechter had op 8 oktober 2018 de ondertoezichtstelling ingesteld vanwege zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] en de thuissituatie. De moeder had destijds hulp nodig na de verbreking van haar relatie met de vader van [de minderjarige].
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 april 2019 heeft de moeder aangegeven dat haar situatie verbeterd is. Ze heeft een eigen woning en ontvangt geen hulp meer van Tzorg, die haar eerder 24 uur per dag begeleidde. De moeder heeft ook verklaard dat ze bereid is om hulp te accepteren in het kader van ouderschapsbemiddeling. De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, heeft echter betoogd dat de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk is, omdat de doelen van de GI nog niet zijn bereikt en er zorgen blijven over de communicatie tussen de ouders en de omgang tussen [de minderjarige] en de vader.
Het hof heeft de situatie van de moeder en de ontwikkeling van [de minderjarige] beoordeeld. Het hof concludeert dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn, gezien de positieve ontwikkeling van de moeder en het feit dat de zorgen zijn afgenomen. Het hof heeft het verzoek van de Raad om de ondertoezichtstelling te verlengen afgewezen en de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd voor de periode tot heden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en de griffier is verzocht om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Noord-Holland.