3.2.De huwelijkse voorwaarden luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
“Beperkte gemeenschap van goederen
Artikel 1
1. Tussen de echtgenoten wordt iedere vermogensrechtelijke gemeenschap uitgesloten, echter behoudens het hierna in lid 2 bepaalde.
2. Tussen de echtgenoten zal een beperkte gemeenschap van goederen bestaan die uitsluitend omvat het registergoed bestaande uit:
a. de woning met ondergrond, erf en tuin, plaatselijk bekend [adres 1]
(postcode: [2] ) [plaats] (…);
b. De garage met ondergrond, plaatselijk bekend [adres 2] (postcode: [1] [plaats] ), (…);
hierna tezamen te noemen: het registergoed.
c. De schulden die zijn of worden aangegaan ter verwerving, verbetering, uitbreiding en onderhoud van het registergoed, waaronder thans zijn begrepen:
- de schuld aan AEGON Hypotheken B.V., (…) (in hoofdsom oorspronkelijk groot (…) (€ 450.000,00), (…),
- de schuld aan Stichting Nationaal Restauratiefonds, (…) (in hoofdsom oorspronkelijk groot (…) (€ 87.936,24) (…),
- de schuld aan [X] B.V., (…) (in hoofdsom groot (…) (€ 260.000);
d. De bij de sub c vermelde geldleningen meeverbonden kapitaalverzekering(en) en spaarrekening(en) eigen woning,
(…)
5. Partijen stellen hierbij vast dat de vrouw door het aangaan van gemelde beperkte gemeenschap een vordering verkrijgt op de tussen partijen geldende beperkte gemeenschap, zulks ten bedrage van zevenennegentigduizend euro (€ 97.000,00), welke vordering vastgesteld wordt door de door hen geschatte waarde van het registergoed ten bedrage van achthonderdvijftigduizend euro (€ 850.000,00) te verminderen met de schulden die zijn aangegaan voor het registergoed en te vermeerderen met de aan deze schulden meeverbonden kapitaalverzekering(en) en spaarrekening(en) en welke vordering aan de vrouw zal worden voldaan ter gelegenheid van de verdeling van de tussen hen geldende beperkte gemeenschap dan wel op het moment dat de beperkte gemeenschap tussen de comparanten anderszins ophoudt te bestaan.
Voorts stellen partijen hierbij vast dat de man thans eigen middelen investeert in het registergoed, door de man begroot op circa éénhonderdduizend euro (€ 100.000,00), waarmee de man een vordering verkrijgt op de tussen partijen geldende beperkte gemeenschap, zulks ten bedrage van het door hem geïnvesteerde bedrag en welke vordering nader tussen partijen zal worden vastgesteld aan de hand van de door de man aan de gemeenschap te tonen facturen. Ook de vordering van de man op de omschreven gemeenschap zal worden voldaan ter gelegenheid van de verdeling van de tussen partijen geldende beperkte gemeenschap dan wel op het moment dat de beperkte gemeenschap tussen hen anderszins ophoudt te bestaan.
(…)
Ontbinding huwelijk
Artikel 2
Geen finale verrekening bij echtscheiding of overlijden
1. De echtgenoten verklaren dat zij geen finaal verrekenbeding zijn overeengekomen. Bij het einde van het huwelijk (…) door echtscheiding (…) zal er derhalve geen afrekening van vermogen plaatsvinden
(…)
Kosten van de huishouding
Artikel 5
1. De kosten van de gemeenschappelijk huishouding worden door de echtgenoten gedragen naar evenredigheid van ieders inkomen. (…)
2. Onder de kosten van de huishouding zijn begrepen: (…) de premies voor de gebruikelijke verzekeringen, de kosten van vakanties, de (…) rente van geldleningen die verband houden met de aanschaf van de echtelijke woning (…). Tevens behoren daartoe de kosten van aanschaf van de inboedel en alle kosten en lasten van de auto’s van de echtgenoten die hen gezamenlijk toebehoren, zoals de kosten van aanschaf, onderhoud en verzekering en de motorrijtuigenbelasting.
(…)
4. De echtgenoot die in een kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan hij op grond van het bepaalde in dit artikel zou moeten dragen, kan dit meerdere van de andere echtgenoot terugvorderen, mits hij die vordering instelt binnen een jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar.
5. Indien de vordering overeenkomstig lid 4 is ingesteld, moet deze direct worden voldaan, tenzij redelijkheid en billijkheid zich daartegen verzetten.
(…)
Vergoedingsrechten
Artikel 9
1. Een echtgenoot heeft een vergoedingsrecht jegens de andere echtgenoot, indien een bedrag of waarde ten behoeve van die andere echtgenoot aan zijn vermogen is onttrokken. De vergoeding is gelijk aan het bedrag of de waarde ten tijde van de onttrekking, ongeacht waarvoor het onttrokken bedrag of de onttrokken waarde is aangewend.
2. Een vergoedingsrecht is direct opeisbaar, tenzij redelijkheid en billijkheid zich tegen die opeisbaarheid verzetten.
3. Over een vergoedingsrecht is rente verschuldigd, nadat het bedrag in rechte is gevorderd, in welk geval vanaf het tijdstip dat een echtgenoot in gebreke is met de voldoening daarvan de wettelijke rente is verschuldigd. (…)”.