ECLI:NL:GHAMS:2019:1612

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
200.235.260/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van ouders over minderjarige kinderen na ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kinderen, [kind A] en [kind B]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder in maart 2018 hoger beroep aangetekend tegen een beschikking van de kinderrechter van 13 december 2017, waarin het ouderlijk gezag was beëindigd. De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, had verzocht om deze beëindiging vanwege de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen. De kinderen waren onder toezicht gesteld en uithuisgeplaatst, waarbij de GI (William Schrikker Stichting) belast was met de voogdij.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 april 2019 was de moeder niet verschenen, terwijl de pleegouders en vertegenwoordigers van de GI en de Raad wel aanwezig waren. De moeder betoogde dat zij, ondanks haar beperkingen, in staat was om de kinderen op te voeden na intensieve begeleiding. De Raad stelde echter dat de ouders niet in staat waren om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De kinderen hadden specifieke zorg nodig die door hun pleegouders werd geboden.

Het hof overwoog dat de ouders, gezien hun problemen en de ontwikkelingsachterstand van de kinderen, niet in staat waren om de benodigde zorg te bieden. De moeder had geen contact meer met de uitvoerend voogd en was onbetrouwbaar in het maken van afspraken. Het hof concludeerde dat de voorwaarden voor beëindiging van het gezag waren vervuld en bekrachtigde de eerdere beschikking van de kinderrechter. De kinderen waren veilig gehecht aan hun pleegouders en hun ontwikkeling was positief.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.235.260/ 01
zaaknummer rechtbank: C/13/635416 / FA RK 17-6093
beschikking van de meervoudige kamer van 7 mei 2019 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.R. Kant te Krommenie (onttrokken),
en
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de GI);
- [pleegmoeder A] ;
- [pleegvader] en [pleegmoeder B] ;
- [A] (hierna: [kind A] );
- [B] (hierna: [kind B] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 13 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 9 maart 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 december 2017.
2.2
Bij het hof is voorts ingekomen een brief van de zijde van de GI van 17 januari 2019 met bijlagen, ingekomen op 18 januari 2019.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 3 april 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de heer V. Aelbers namens de raad;
- de uitvoerend voogd namens de GI;
- [pleegmoeder A] ;
- [pleegmoeder B] .
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Evenmin is verschenen [de vader] (hierna: de vader) die als informant door het hof is opgeroepen.

3.De feiten

3.1
Uit de (in 2015 verbroken) relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [kind A] [in] 2012 en
- [kind B] [in] 2013 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De vader heeft de kinderen erkend. De vader en de moeder oefenden gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 7 januari 2016 van de kinderrechter zijn de kinderen (voorlopig) onder toezicht gesteld en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De maatregelen zijn nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 15 januari 2018.
[kind B] verblijft sinds oktober 2015 bij haar pleegouders, [pleegvader] en [pleegmoeder B] , aanvankelijk op vrijwillige basis. [kind A] verbleef sinds januari 2016 in een gezinshuis en verblijft sinds december 2016 bij zijn pleegmoeder, [pleegmoeder A] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, overeenkomstig het verzoek van de raad, het ouderlijk gezag van de moeder en de vader over de kinderen beëindigd. De GI is belast met de voogdij over de kinderen.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
De moeder betoogt dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 1:266 BW. Zij erkent dat zij een aantal beperkingen heeft die intensieve begeleiding noodzakelijk maken, maar die begeleiding wordt haar niet gegeven. De moeder accepteert alle hulpverlening en heeft berust in de uithuisplaatsing van de kinderen. Voor de beëindiging van haar gezag – alsmede dat van de vader - vindt zij het echter te vroeg. Er dient alsnog onderzoek te worden verricht naar haar (toekomstige) opvoedvaardigheden. Zij stelt zich op het standpunt dat zij na intensieve begeleiding in staat zal zijn de kinderen zelf op te voeden en te verzorgen, en dat de vader de aangewezen primaire opvoeder van de kinderen is.
5.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen. [kind A] en [kind B] zijn kwetsbare kinderen die veel (specifieke) zorg nodig hebben. Hun respectieve pleegouders bieden hun die zorg. Teneinde het gezag naar behoren uit te kunnen oefenen en beslissingen van enig belang goed te kunnen nemen, is informatie over de kinderen vereist. Vooral de moeder, maar ook de vader, is echter dusdanig beperkt aanwezig in en betrokken bij het leven van de kinderen dat zij die informatie niet hebben. Aangezien de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de kinderen aanvaardbaar te achten termijn, is voldaan aan de voorwaarden voor beëindiging van het gezag van de moeder en de vader, aldus de raad.
5.4
De uitvoerend voogd heeft ter zitting in hoger beroep verklaard geen contact meer te hebben gehad met de moeder sinds een gesprek op 12 december 2018 over de nieuwe bezoekregeling voor 2019, en ook niet te weten waar zij verblijft. Omdat de moeder zich agressief gedroeg bij het gesprek op 12 december 2018, heeft de voogd de omgangsregeling stopgezet in afwachting van hervatting van het contact met de moeder en het maken van verdere afspraken met haar. Ook de vaste begeleiders van de moeder weten niet waar zij is.
De vader doet zijn best en laat zich begeleiden. Hij is afhankelijk van zijn persoonlijke begeleiders om op tijd te komen voor het omgangscontact.
De kinderen ontwikkelen zich goed bij hun pleegouders.
5.5
[pleegmoeder A] , de pleegmoeder van [kind A] , heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het goed gaat met [kind A] en dat hij met sprongen vooruit gaat. Sinds het lopende schooljaar gaat hij niet meer naar een kinderdagcentrum, maar naar regulier onderwijs. [kind A] heeft de moeder in oktober 2018 voor het laatst gezien nadat hij haar sinds februari 2018 niet had gezien. Tussen [kind A] en de vader vindt nog steeds omgang plaats, met dien verstande dat het laatste contact geen doorgang vond omdat de vader enkele weken gedetineerd was.
5.6
[pleegmoeder B] , de pleegmoeder van [kind B] , heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het goed gaat met [kind B] zolang zij veel sturing, begeleiding, bevestiging en begrenzing krijgt. Bij [kind B] is sprake van hechtingsproblematiek.
5.7
Ten aanzien van de vraag of het gezag van de moeder en de vader terecht is beëindigd, overweegt het hof als volgt.
Uit de stukken blijkt dat de ouders problemen hebben op meerdere vlakken. Zo is de moeder niet in staat haar woning schoon te houden, heeft zij schulden en komt zij regelmatig in aanraking met politie en justitie (bijvoorbeeld wegens winkeldiefstal en illegale prostitutie). De vader is aangewezen op woonbegeleiding en heeft ook schulden. Bij zowel de moeder als de vader is sprake van een lage cognitie. Vanwege deze omstandigheden, maar ook vanwege de zorgen om de ontwikkelingsachterstand bij de kinderen, alsmede om het gegeven dat de moeder de afspraken voor [kind A] bij het ziekenhuis niet nakwam, heeft de GI de raad eind 2015 verzocht onderzoek te doen naar de vraag of een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk waren. De raad heeft deze vraag in zijn rapport van 14 januari 2016 bevestigend beantwoord. Dat heeft geleid tot de beschikking van de rechtbank van 15 januari 2016 waarbij voornoemde maatregelen zijn getroffen.
Uit voornoemd rapport blijkt onder andere dat de kinderen door hun leeftijd en de ingrijpende levensgebeurtenissen die zij hebben meegemaakt (de echtscheiding van hun ouders, meerdere wisselingen van verzorgers/opvoeders), kwetsbaar zijn. In het geval van [kind A] komt daarbij dat hij het syndroom van Down heeft.
Uit het rapport van de raad van 22 maart 2016 blijkt dat beide kinderen een opvallende vooruitgang in hun ontwikkeling hebben laten zien sinds zij uit huis zijn geplaatst. Daardoor nam het vermoeden toe dat zij bij de ouders thuis ondergestimuleerd werden.
Uit het raadsrapport van 31 augustus 2017 volgt dat de kinderen, met het oog op hun problematiek, gebaat zijn bij veel structuur, stabiliteit, duidelijkheid en voorspelbaarheid. De ouders hebben een dergelijke opvoedingsomgeving, gezien hun pedagogische onmacht, niet kunnen bieden aan de kinderen. Zij tonen weinig inzicht in wat de kinderen nodig hebben. Sinds het uitspreken van de ondertoezichtstelling is er geen zicht gekomen op de opvoedvaardigheden van de ouders, aangezien zij wisselend hebben meegewerkt aan de hulpverlening.
Ook de omgangsregeling verloopt wisselend. In de onder 2.2 vermelde brief heeft de GI het verloop van de omgangscontacten geschetst en geconcludeerd dat de moeder en de vader de kinderen niet kunnen bieden wat zij nodig hebben. Het is voor de moeder moeilijk om op een goede manier voor beide kinderen beschikbaar te zijn. De vader is beschikbaar voor de kinderen, maar heeft de aanwijzingen van de begeleiders nodig om het bezoek goed te laten verlopen. Verder zijn de ouders onbetrouwbaar in het maken van afspraken; regelmatig komen zij niet of te laat.
5.8
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van het hof sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen en is zowel de moeder als de vader niet in staat de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding binnen een voor de kinderen aanvaarbare termijn te dragen. Evenals de rechtbank ziet het hof, mede gezien de houding van de moeder, geen aanleiding om nader onderzoek te laten verrichten naar de opvoedvaardigheden van de moeder.
Met de rechtbank is het hof voorts van oordeel dat de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing is verlopen. De kinderen zijn veilig gehecht aan hun pleegouders en ontwikkelen zich goed in hun beider pleeggezinnen. Het is voor hen van belang dat zij duidelijkheid krijgen over hun perspectief, omdat onduidelijkheid het hechtingsproces in de weg staat.
Daar komt bij dat, zoals de raad ter zitting in hoger beroep heeft opgemerkt, de in artikel 1:266 BW genoemde verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding het nemen van beslissingen van enig belang over de kinderen behelst. Daarvoor is het beschikken over informatie over de (ontwikkeling van de) kinderen essentieel. Doordat niet bekend is waar de moeder zich thans bevindt en zij de kinderen niet heeft gezien sinds 30 oktober 2018 en evenmin op de hoogte kan worden gesteld van de ontwikkeling van de kinderen, kan zij praktisch nauwelijks invulling geven aan haar gezag.
Nu is voldaan aan de voorwaarden van artikel 1:266 BW, zal de bestreden beschikking worden bekrachtigd.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. A.V.T. de Bie en mr. L. van Dijk, bijgestaan door mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en is op 7 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.