ECLI:NL:GHAMS:2019:159

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
25 januari 2019
Zaaknummer
23-002573-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een schaar en vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van poging tot zware mishandeling en het opzettelijk vernielen van goederen van de benadeelde partij. De feiten vonden plaats op 9 december 2016 in Duivendrecht, waar de verdachte met een schaar in het gezicht van de buurman heeft gestoken. De verdachte heeft zich beroepen op noodweer, maar het hof oordeelt dat dit beroep niet slaagt. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Het hof bevestigt deze straf, maar wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe. De benadeelde partij heeft schadevergoeding gevorderd voor zowel materiële als immateriële schade, die het hof heeft vastgesteld op € 4.240,50, inclusief wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar heeft de poging tot zware mishandeling en de vernieling van de canvasdoeken bewezen verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die blijvende littekens en psychische klachten heeft overgehouden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002573-17
datum uitspraak: 23 januari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-654224-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:

1.1. subsidiairhij op of omstreeks 09 december 2016 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een (diepe) wond aan de (onder)kin), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet met een schaar, in elk geval een scherp voorwerp, in het gezicht en/of de hals en/of de nek te steken en/of te slaan en/of te snijden en/of te prikken;

1.meer subsidiair

hij op of omstreeks 9 december 2016 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan E. H. [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een schaar, in elk geval een scherp voorwerp, in het gezicht en/of de hals en/of de nek heeft gestoken en/of geslagen en/of gesneden en/of geprikt terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

1.meest subsidiair

hij op of omstreeks 9 december 2016 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met een schaar, in elk geval een scherp voorwerp, in het gezicht en/of de hals en/of de nek heeft gestoken en/of geslagen en/of gesneden en/of geprikt waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden

2.2hij op of omstreeks 09 december 2016 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk twee, in elk geval een of meer, canvasdoek(en), in elk geval enig()e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken. Nu de advocaat-generaal dit ook heeft gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsman, wordt dit oordeel niet nader gemotiveerd.
Naar het oordeel van het hof is evenmin wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair is ten laste gelegd, zodat hij ook hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof wil niets afdoen aan de ergernis en de hinder die de aangever [slachtoffer] dagelijks ondervindt van het (relatief) kleine litteken aan de voorzijde van zijn kin en het grotere litteken en het littekenweefsel aan de onderkant daarvan. Echter, gelet op de omvang van die letsels en de plek waar deze zich bevinden, worden deze naar normaal spraakgebruik niet als zwaar lichamelijk letsel aangeduid.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.meer subsidiair

hij op 9 december 2016 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een schaar in het gezicht heeft gestoken en/of geslagen, terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.hij op 9 december 2016 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, opzettelijk en wederrechtelijk twee canvas doeken, (ten dele) toebehorende aan [slachtoffer], heeft vernield.

Hetgeen onder 1 meer subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Beroep op noodweer(exces)
De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd op de terechtzitting in hoger beroep, komt in de kern op het volgende neer. Nadat de verdachte de voordeur van zijn woning had geopend, heeft [slachtoffer] hem direct in de kraag gepakt en hem met zijn vuist in het gezicht geslagen, waardoor zijn bril van zijn hoofd is gevallen. De verdachte kon hierdoor niet goed zien en heeft, in die omstandigheden, zichzelf geprobeerd te verdedigen. Hij was zich er op dat moment niet van bewust dat hij nog een schaar in zijn handen had.
De raadsman heeft in het verlengde daarvan primair betoogd dat de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Subsidiair komt de verdachte een beroep op noodweerexces toe, omdat sprake was van een hevige gemoedsbeweging, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer of noodweerexces is vereist dat de feitelijke toedracht die aan het verweer ten grondslag is gelegd, aannemelijk kan worden geacht.
In dit geval staat vast dat op 9 december 2016 [slachtoffer] en de verdachte elkaar rond 12:15 uur zijn tegengekomen in de centrale hal op de begane grond van het appartementencomplex waarin beiden tegenover elkaar woonden.
[slachtoffer] wilde uit de lift stappen, maar kon er niet langs omdat de verdachte met zijn kinderen voor de ingang van de lift stond. Volgens [slachtoffer] heeft hij zich door hen heen moeten wurmen om zijn weg te kunnen vervolgen, terwijl de verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] zijn zoontje twee meter naar voren heeft geduwd/gesleurd, het hof begrijpt: meegesleurd. Wat daarvan ook zij, de verdachte werd toen heel kwaad en schold [slachtoffer] uit. Toen de verdachte met de lift naar boven ging, was hij nog steeds kwaad en heeft hij met een sleutel canvas doeken vernield die in de gemeenschappelijke hal hingen en die aan [slachtoffer] en zijn partner toebehoorden.
Slechts drie woningen komen op die hal uit: van de verdachte, van [slachtoffer] en van een derde woning die destijds onbewoond was.
Eenmaal in zijn woning is de verdachte in de keuken met een schaar met een lengte van 22,5 centimeter brood gaan knippen. Toen [slachtoffer] omstreeks 12:50 uur aanbelde om de verdachte aan te spreken op de vernielde doeken, is de verdachte direct in 5 tot 6 passen, met de schaar nog in de hand, naar de voordeur gelopen.
De verdachte heeft in hoger beroep verklaard dat hij er zich niet meer van bewust was dat hij de tamelijk forse schaar in zijn hand had toen hij - nadat hij die 5 tot 6 passen had gezet - de deur open maakte. Het hof acht dat hoogst onwaarschijnlijk. Gelet op het incident bij de lift en de daaropvolgende vernieling van de schilderijen acht het hof het ook hoogst onaannemelijk dat de verdachte, zoals hij heeft verklaard, niet verwachtte dat [slachtoffer] de persoon was die zeer kort daarna aanbelde.
Over hetgeen vervolgens gebeurde, heeft [slachtoffer] verklaard dat de verdachte, toen [slachtoffer] hem vroeg of hij wist wie de canvas doeken had vernield, hem direct is aangevlogen en [slachtoffer] met kracht in het gezicht heeft geslagen, waarna het op een vechtpartij is uitgelopen. [slachtoffer] ontdekte het letsel aan zijn kin pas toen hij in zijn woning was. [slachtoffer] is bij de door hem afgelegde verklaringen consistent in zijn lezing gebleken en heeft als getuige op de terechtzitting in hoger beroep een authentieke indruk op het hof gemaakt.
De verklaringen van de verdachte staan daarmee in contrast. Naar het oordeel van het hof is hij niet consistent geweest in zijn lezing over hetgeen is voorgevallen. Hij heeft wisselend verklaard, in het bijzonder over de plaats waar [slachtoffer] hem zou hebben aangevallen. Nu zijn lezing, zoals hierboven bleek, bovendien verschillende hoogst onwaarschijnlijke elementen bevat, acht het hof de daarop gebaseerde feitelijke toedracht die aan het verweer ten grondslag is gelegd niet aannemelijk geworden. Voor de stuitende suggestie van de verdachte dat [slachtoffer] zich dit letsel na afloop van het handgemeen zelf heeft toegebracht, is geen enkel solide aanknopingspunt te vinden, zeker nu vast staat dat de verdachte bij het handgemeen een schaar in zijn handen had, en het hof acht deze dan ook volstrekt ongeloofwaardig.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen (andere) omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Het hof verwerpt het beroep op noodweerexces om de redenen die hiervoor zijn genoemd. Daarenboven is niet aannemelijk geworden dat de verdachte handelde onder invloed van een hevige gemoedsbeweging toen hij zijn slachtoffer met een schaar in het gezicht stak en/of sloeg.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte tot dezelfde straf en maatregel zal worden veroordeeld.
De raadsman heeft het hof bij wijze van strafmaatverweer verzocht te volstaan met de oplegging van een taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een schaar in het gezicht van zijn buurman te steken en/of te slaan. Daarbij is het slachtoffer op twee plaatsen in de kin geraakt. Aldus heeft de verdachte ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien heeft het slachtoffer hiervan de nodige pijn ondervonden en zijn hem ontsierende en blijvende littekens op en onder de kin toegebracht. Dat de gevolgen hiertoe beperkt zijn gebleven is niet aan de verdachte te danken. Het incident heeft grote impact gehad op het slachtoffer. Zo heeft hij zich in verband met psychische klachten onder behandeling van een psycholoog moeten stellen en ervaart hij nog dagelijks gevoelens van angst en onveiligheid, te meer omdat het incident zich in zijn eigen woonomgeving heeft afgespeeld. Daarnaast wordt hij door de littekens dagelijks herinnerd aan het voorval en moet hij steeds weer met beleid scheren om de littekens niet open te halen. De verdachte heeft bovendien twee canvas doeken van het slachtoffer en diens partner vernield door deze met een sleutel open te rijten. Hij heeft beide feiten begaan uit woede over een in zijn ogen onbehouwen actie van het slachtoffer. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zijn agressie niet heeft weten te beheersen.
Gelet op het bovenstaande en de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, is het hof van oordeel dat in beginsel slechts kan worden volstaan met een vrijheidsstraf van 6 maanden. Echter, gezien hetgeen in hoger beroep bekend is geworden omtrent de gezondheidssituatie van de verdachte, is aannemelijk dat het ondergaan van een vrijheidsstraf hem bovengemiddeld zwaar zal vallen. Daarom zal de helft van die straf in voorwaardelijke vorm worden gegoten. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een taakstraf, zoals door de raadsman is voorgesteld, al te zeer voorbij zou gaan aan de ernst van het bewezen verklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.612, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis toegewezen tot een bedrag van € 2.704. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, maar heeft op de terechtzitting in hoger beroep de vordering verlaagd naar een totaalbedrag van € 6.105,50, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze opgevoerde schade, na aanpassing van de vordering ter zitting in hoger beroep, bestaat uit de volgende posten:
(para)medische kosten, psycholoog en aanschaf crèmes € 967,50
beschadigde jas en canvas doeken € 70,00
vervoers- en parkeerkosten € 120,00
waarvan € 12,00 voor een bezoek aan de advocaat van de
gemachtigde en € 20,00 in verband met het bijwonen van de
terechtzitting in eerste aanleg
telefoon- en portokosten € 100,00
kosten voor de huishouding € 258,00
(ongebruikt gebleven) fitness abonnement € 90,00
immateriële schade € 4.500,00
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geëist dat de vordering van de benadeelde partij ter zake van de onder 4) genoemde post wordt toegewezen tot een bedrag van € 25,00, dat de onder 5) genoemde post niet voor vergoeding in aanmerking komt, dat de onder 6) genoemde post tot een bedrag van € 45,00 wordt toegewezen en dat de vordering voor het overige geheel voor toewijzing in aanmerking wordt gebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering in verband met het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat er bij de benadeelde partij sprake is van een mate van eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek en dat de vaststelling van die mate een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Meer subsidiair heeft hij het hof verzocht de vordering in verband met die eigen schuld te matigen.
Oordeel van het hof
De verdachte heeft het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde feit begaan en hij kan niet met vrucht een beroep doen op een strafuitsluitingsgrond. Met het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde heeft de verdachte aldus onrechtmatig jegens de benadeelde partij gehandeld. Hij is uit dien hoofde dan ook aansprakelijk voor schade die daardoor teweeg is gebracht.
Met betrekking tot de onder 1), 2), 3), 4) en 6) genoemde schadeposten is de vordering zijdens de verdachte niet gemotiveerd betwist, in het bijzonder niet met betrekking tot het optreden van die schade en het causale verband met het bewezenverklaarde. Daarom is vast komen te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde die schade heeft geleden, met dien verstande dat het hof de schade met betrekking tot de onder 4) genoemde schadepost schattenderwijs vaststelt op € 25,00.
Het hof is van oordeel dat omtrent de onder 5) genoemde schadepost onvoldoende (gemotiveerd) is gesteld om te kunnen concluderen dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden. Hetzelfde geldt voor de onder 4) genoemde schadepost, voor zover die het bedrag van € 25,00 overstijgt. De vordering zal in zoverre worden afgewezen.
Resumerend zal er een bedrag van € 1.240,50 ter compensatie van materiele schade voor vergoeding in aanmerking worden gebracht.
Omtrent de gevorderde materiële schadevergoeding, gespecificeerd als vervoers- en parkeerkosten voor een bezoek aan de advocaat van de benadeelde partij en het bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg, overweegt het hof dat dergelijke kosten in de onderhavige procedure niet als schadepost kunnen worden toegewezen, maar dienen te worden geschaard onder de proceskosten als bedoeld in artikel 592a Sv (vgl. HR 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:905). Het hof verstaat daarom dat de benadeelde partij die kosten als proceskosten heeft willen opvoeren. Nu van de zijde van de verdachte deze kosten niet zijn betwist (en uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 4 juli 2017 blijkt dat de benadeelde partij daar aanwezig is geweest), ziet het hof aanleiding deze vervoers- en parkeerkosten als proceskosten voor vergoeding in aanmerking te brengen. De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover hij deze proceskosten als onderdeel van de schade in de zin van artikel 51f Sv heeft gevorderd.
Verder is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, gelet op de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij die van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd zijn betwist, in het bijzonder niet voor wat betreft het optreden van zulke schade en het causale verband met het bewezen geachte feit.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (HR 17 november 2000, NJ 2001/215). Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 3.000. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
- de ernst van de aantasting in de persoon van de benadeelde partij en de gewelddadige wijze waarop dit heeft plaatsgehad;
- de aard en de ernst van de letsels die de benadeelde partij ten gevolge van het incident heeft opgelopen en op de omstandigheid dat daarvoor (klein) operatief ingrijpen noodzakelijk is geweest;
- de omstandigheid dat de benadeelde partij hierdoor een blijvend litteken aan de voorzijde van de kin heeft overgehouden, alsook een (forser) litteken aan de onderzijde van de kin, welke littekens, naar moet worden aangenomen, een blijvend karakter hebben;
- de omstandigheid dat de benadeelde partij ook nu nog op dagelijkse basis ongemak van die littekens ervaart;
- de omstandigheid dat het incident zich in de directe woonomgeving van de benadeelde partij heeft voorgedaan, hetgeen bij hem serieus te nemen gevoelens van onveiligheid heeft veroorzaakt;
- de omstandigheid dat hij in verband met de stress die hij ten gevolge van het incident heeft ervaren en de somatische klachten die daarvan het gevolg zijn geweest, zich onder geruime tijd onder behandeling van een fysiotherapeut heeft moeten stellen;
- de omstandigheid dat de benadeelde partij ten gevolge van het incident met psychische klachten is komen te kampen, waarvoor hij zich onder behandeling van een psycholoog heeft moeten stellen.
Daarnaast is gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. Hetgeen de benadeelde partij ter compensatie van immateriële schade heeft gevorderd gaat de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering (ook) in zoverre zal worden afgewezen.
Hetgeen de raadsman van de verdachte heeft aangevoerd omtrent het bestaan van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij, kan de verdachte niet baten. De raadsman is daarbij uitgegaan van een andere (niet aannemelijk bevonden) feitelijke gang van zaken dan die het hof heeft vastgesteld. Bij gebrek aan feitelijke grondslag wordt dit verweer verworpen.
Het toe te wijzen bedrag voor materiële en immateriële schade zal, als gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze als hieronder aangegeven. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.240,50 (vierduizend tweehonderdveertig euro en vijftig cent) bestaande uit € 1.240,50 (twaalfhonderdveertig euro en vijftig cent) materiële schade en € 3.000 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 1.833,00 (duizend achthonderddrieëndertig euro) bestaande uit € 333 (driehonderddrieëndertig euro) materiële schade en € 1.500 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
32,00 (tweeëndertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 meer subsidiair, 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.240,50 (vierduizend tweehonderdveertig euro en vijftig cent) bestaande uit € 1.240,50 (twaalfhonderdveertig euro en vijftig cent) materiële schade en € 3.000 (drieduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
52 (tweeënvijftig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 9 december 2016.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. J.J.I. de Jong en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 januari 2019.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002573-17
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 23 januari 2019.
Tegenwoordig zijn:
mr. W.M.C. Tilleman, raadsheer,
mr. M.C.W. van der Voort, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M.D.J. Teengs Gerritsen, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
wel / nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTE is gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.