ECLI:NL:GHAMS:2019:1557

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2019
Publicatiedatum
6 mei 2019
Zaaknummer
23-000243-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van poging tot zware mishandeling van een slachtoffer op 8 augustus 2016 in Amsterdam. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen geschopt en geslagen, wat heeft geleid tot ernstig letsel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is vanwege een posttraumatisch stressstoornis. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uur. In hoger beroep heeft het hof de straf aangepast en de verdachte veroordeeld tot 60 dagen gevangenisstraf, waarvan 58 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 80 uur. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die schadevergoeding heeft geëist voor de gevolgen van de mishandeling. De totale vordering bedraagt € 3.854,00, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de verdachte verplicht om deze schade te vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000243-17
datum uitspraak: 3 mei 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-164899-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 oktober 2017 en 19 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een op meerdere plaatsen gebroken neus, een afgebroken tand, meerdere snijwonden in/aan het rechter oog en meerdere schrammen op de rechter arm, heeft toegebracht door meermalen met geschoeide voet te schoppen en/of te trappen tegen het hoofd en het lichaam van voornoemde [benadeelde] en/of door meermalen met de elleboog te slaan en/of te stompen op het hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde [benadeelde];
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd en het lichaam van voornoemde [benadeelde] heeft geschopt en/of getrapt en/of meermalen met de elleboog op het hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde [benadeelde] heeft geslagen en/of gestompt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden hij op of omstreeks 8 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door meermalen met geschoeide voet te schoppen en/of te trappen tegen het hoofd en het lichaam van voornoemde [benadeelde] en/of door meermalen met de elleboog te slaan en/of te stompen op het hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde [benadeelde];
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 augustus 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd van voornoemde [benadeelde] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte in eerste aanleg voor het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht, en tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen waarvan 28 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht, en tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, te vervangen door 25 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zonder noemenswaardige aanleiding en onverhoeds het slachtoffer aangevallen en zich vervolgens schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling door het op de grond liggende slachtoffer meerdere keren in het gezicht te schoppen. Het slachtoffer heeft daaraan ernstig letsel overgehouden dat het hof om louter juridische redenen niet als zwaar lichamelijk letsel aanmerkt. Door zich aldus te gedragen heeft de verdachte ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft gedurende langere tijd de gevolgen van het handelen van de verdachte moeten ondervinden. Door zijn agressieve optreden heeft de verdachte het gevoel van veiligheid van het slachtoffer ernstig aangetast en voor hem een angstaanjagende situatie geschapen. Ook voor de omstanders heeft het door de verdachte op een openbare plaats gepleegde geweld dergelijke gevoelens teweeg gebracht. Het feit is dermate ernstig geweest dat het hof, ook gezien de eerdere onherroepelijke veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten, in beginsel slechts een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf passend acht.
Het hof weegt in het voordeel van de verdachte mee dat hij te kennen heeft gegeven veel spijt te hebben van zijn handelen en zich te schamen voor zijn gedrag. De verdachte erkent problemen te hebben met agressieregulatie en heeft zelfstandig stappen ondernomen in de sfeer van behandeling. Uit het persoonlijkheidsonderzoek door klinisch psycholoog [naam] blijkt dat de verdachte lijdt aan een posttraumatisch stressstoornis die, door een incident met een vuurwerkbom in de periode voorafgaand aan het bewezenverklaarde sterker op de voorgrond is getreden. Hoewel de verdachte thans vooruitgang heeft geboekt op het gebied van beheersingsvaardigheden en emotieregulatie, moet de verdachte gelet op zijn geestelijke gezondheid ten tijde van het strafbare feit verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht.
Het hof deelt deze conclusies van de deskundige en maakt deze tot de zijne. Het hof acht het daarom geboden een aanzienlijk deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, ook om de positieve wending die de verdachte aan zijn leven heeft kunnen geven niet te doorkruisen. In verband met de eerdere veroordelingen van de verdachte zal het hof de proeftijd op drie jaren stellen. In het opleggen van de bijzondere voorwaarde van toezicht en verplichte behandeling ziet het hof geen heil, nu de door de psycholoog voorgestane, laagfrequente kaders daarvoor volgens de Reclassering en de behandelaars te veel praktische problemen met zich brengen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.854,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de benadeelde partij door toedoen van de verdachte ernstige lichamelijke en geestelijke gevolgen heeft ondervonden. De benadeelde partij heeft medische behandeling moeten ondergaan waaronder het tot tweemaal toe opnieuw breken van zijn neus. Ook heeft hij ten gevolge van het bewezenverklaarde een posttraumatisch stressstoornis opgelopen waarvoor hij intensief is behandeld onder andere met EMDR-therapie. Het handelen van de verdachte heeft bovendien teweeg gebracht dat de benadeelde partij zijn toekomstplannen heeft moeten herzien. De bijzondere opleiding waaraan hij met veel enthousiasme aan begon, heeft hij definitief moeten afbreken. De benadeelde partij ondervindt daarom ook thans nog de gevolgen van het handelen van de verdachte.
Gelet op het voorgaande acht het hof het billijk de vordering, voor zowel het materiele als het immateriële deel, volledig toe te wijzen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
58 (achtenvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.854,00 (drieduizend achthonderdvierenvijftig euro) bestaande uit € 354,00 (driehonderdvierenvijftig euro) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.854,00 (drieduizend achthonderdvierenvijftig euro) bestaande uit € 354,00 (driehonderdvierenvijftig euro) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
48 (achtenveertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
8 augustus 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. R.M. Steinhaus en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van
mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 mei 2019.
Mr. R.M. Steinhaus en mr. M.J.A. Plaisier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]