In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1976, was aangeklaagd voor het op 12 maart 2017 storten van slachtafval op een locatie in Amsterdam die niet was aangewezen voor dergelijke afvalstoffen, namelijk het Javaplantsoen. De verdachte had een grote vuilniszak met slachtafval op de bodem van deze publieke ruimte achtergelaten, wat leidde tot hinder en nadelige beïnvloeding van het milieu. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft het eerdere vonnis vernietigd.
De economische politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 250, maar het hof heeft in hoger beroep de straf verlaagd naar een geldboete van € 200, met een subsidiaire hechtenis van 4 dagen. Daarnaast is er een voorwaardelijke boete van € 100 opgelegd, met een proeftijd van 2 jaar. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de financiële situatie van de verdachte.
Het hof heeft ook opgemerkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke milieuovertredingen, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een geldboete op te leggen. De verdachte heeft geen inzicht getoond in de schadelijkheid van zijn handelen, wat het hof als een verzwarende omstandigheid heeft beschouwd. Het arrest is uitgesproken in het openbaar en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. R.P. den Otter, die buiten staat was om te ondertekenen.