In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1976, was beschuldigd van het storten van afvalstoffen, in dit geval (stok)broden, op een locatie in het Flevopark te Amsterdam, buiten de daarvoor bestemde plaatsen. De tenlastelegging betrof een overtreding van artikel 10.23 van de Wet Milieubeheer, waarbij de verdachte op of omstreeks 4 december 2016 de broden in het water en op de grond had gegooid, wat hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu kon veroorzaken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht, maar heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De economische politierechter had eerder een geldboete van € 250 opgelegd, subsidiair 5 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het hof heeft deze straf bevestigd, maar de geldboete geheel voorwaardelijk opgelegd, rekening houdend met de ernst van het feit en de beperkte financiële draagkracht van de verdachte. Daarnaast heeft het hof de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen nietig verklaard, omdat de oproepingen niet rechtsgeldig waren betekend. Het arrest is uitgesproken in het openbaar en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. R.P. den Otter, die buiten staat was om te ondertekenen.