ECLI:NL:GHAMS:2019:1539

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
23-000359-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overtreding van de Wet Milieubeheer met betrekking tot afvalstoffen in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1976, was beschuldigd van het storten van afvalstoffen, in dit geval (stok)broden, op een locatie in het Flevopark te Amsterdam, buiten de daarvoor bestemde plaatsen. De tenlastelegging betrof een overtreding van artikel 10.23 van de Wet Milieubeheer, waarbij de verdachte op of omstreeks 4 december 2016 de broden in het water en op de grond had gegooid, wat hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu kon veroorzaken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht, maar heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De economische politierechter had eerder een geldboete van € 250 opgelegd, subsidiair 5 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het hof heeft deze straf bevestigd, maar de geldboete geheel voorwaardelijk opgelegd, rekening houdend met de ernst van het feit en de beperkte financiële draagkracht van de verdachte. Daarnaast heeft het hof de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen nietig verklaard, omdat de oproepingen niet rechtsgeldig waren betekend. Het arrest is uitgesproken in het openbaar en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. R.P. den Otter, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000359-18
datum uitspraak: 18 februari 2019
VERSTEK
Verkort arrest van de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 96-224384-17 en 96-202255-15 (TUL) en 96-229859-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1976,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 februari 2019.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 4 december 2016, te Amsterdam, op/aan/in het Flevopark, zijnde een locatie gelegen buiten een daarvoor door het college van burgemeester en wethouders bestemde plaats en buiten een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer, (een) afvalstof(fen), stof(en) en/of voorwerp(en), te weten (stok)broden heeft gestort en/of gehouden en/of achtergelaten en/of anderszins heeft geplaatst en/of op of in de bodem heeft gebracht, op een wijze die aanleiding kon geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar voornoemde broden in het water en/of op de grond gegooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 december 2016, te Amsterdam, in het Flevopark, zijnde een locatie gelegen buiten een daarvoor door het college van burgemeester en wethouders bestemde plaats en buiten een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer, afvalstoffen, te weten (stok)broden op of in de bodem heeft gebracht, op een wijze die aanleiding kon geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu, immers heeft hij toen aldaar die broden in het water en op de grond gegooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 10.23 van de Wet Milieubeheer.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De economische politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 250, subsidiair 5 dagen hechtenis indien deze geldboete niet wordt voldaan, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als is opgelegd in eerste aanleg.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft (stok)broden weggegooid buiten plekken die daarvoor bestemd zijn, te weten op de grond en in het water in de publieke ruimte. Aldus heeft de verdachte de omgeving vervuild. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 januari 2019 is hij eerder ter zake van dit soort milieuvervuilende of -belastende feiten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. Het hof zal de geldboete geheel voorwaardelijk opleggen, enerzijds als stok achter de deur en anderzijds om tegemoet te komen aan de beperkte financiële draagkracht van de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14h, 14i, 14j, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 10.23 van de Wet milieubeheer en de artikelen 16 en 22 van de Afvalstoffenverordening Amsterdam 2009.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging (parketnummer 96-202255-15)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 december 2015 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 90 subsidiair 1 dag hechtenis. Op basis van de in het dossier aanwezige stukken moet worden geconstateerd dat de oproeping voor de behandeling van de vordering tenuitvoerlegging in eerste aanleg niet op rechtsgeldige wijze heeft plaatsgehad, immers is de akte van uitreiking behorende bij de oproeping niet aantoonbaar betekend. Het hof zal de oproeping ter zake van de vordering tenuitvoerlegging in eerste aanleg nietig verklaren.

Vordering tenuitvoerlegging (parketnummer 96-229859-15)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2016 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 150 subsidiair 3 dagen hechtenis. Op basis van de in het dossier aanwezige stukken moet worden geconstateerd dat de oproeping voor de behandeling van de vordering tenuitvoerlegging in eerste aanleg niet op rechtsgeldige wijze heeft plaatsgehad, immers is de akte van uitreiking behorende bij de oproeping niet aantoonbaar betekend. Het hof zal de oproeping ter zake van de vordering tenuitvoerlegging in eerste aanleg nietig verklaren.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking van 21 december 2016 onder CJIB nummer 4132542002813129.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart de oproeping ter zake van de vordering tenuitvoerlegging in eerste aanleg met parketnummer 96-202255-15 nietig.
Verklaart de oproeping ter zake van de vordering tenuitvoerlegging in eerste aanleg met parketnummer 96-229859-15 nietig.
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Rijn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 februari 2019.
mr. R.P. den Otter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]