ECLI:NL:GHAMS:2019:1517

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
1 mei 2019
Zaaknummer
200.242.750/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil tussen woningstichting en huurders over huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van woningstichting Eigen Haard tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De kantonrechter had de vordering van Eigen Haard tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning afgewezen, maar de vordering tot betaling van huurachterstand was toegewezen. Eigen Haard is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing, waarbij zij de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning opnieuw heeft gevorderd. De huurders, geïntimeerden, hebben in hun memorie van antwoord tevens incidenteel appel ingediend, waarin zij onder andere de huurprijs betwisten. Het hof heeft vastgesteld dat de huurders sinds 1980 de woning huren en dat de huurprijs ten tijde van het bestreden vonnis € 463,96 per maand bedroeg. De kantonrechter had de huurachterstand van de huurders tot een bedrag van € 2.442,47 vastgesteld, maar de vorderingen tot ontbinding en ontruiming zijn afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de incidentele vordering van de huurders niet-ontvankelijk is, omdat deze te laat is ingesteld. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling en houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.242.750/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: 6479487 CV EXPL 17-27035
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 april 2019
inzake
WONINGSTICHTING EIGEN HAARD,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. B.M. Breedijk te Amsterdam,
t e g e n

1.[geïntimeerde sub 1] ,

2. [geïntimeerde sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden in principaal appel, appellanten in incidenteel appel,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Eigen Haard en [geïntimeerden] genoemd.
Eigen Haard is bij dagvaarding van 2 juli 2018, hersteld bij exploot van 5 juli 2018, in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 26 april 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Eigen Haard als eiseres en [geïntimeerden] als gedaagden. De appeldagvaarding bevat de grieven.
Nadat Eigen Haard overeenkomstig de appeldagvaarding had geconcludeerd, hebben [geïntimeerden] – onder overlegging van producties – een memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel ingediend. Vervolgens heeft Eigen Haard een memorie van antwoord in het incidenteel appel, met een productie, ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Eigen Haard heeft in het principaal appel geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal vernietigen, voor zover daarbij haar vorderingen tot ontbinding van na te melden huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zijn afgewezen, en die vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] tot het doen van (verdere) termijnbetalingen en met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerden] hebben in het principaal appel geconcludeerd tot verwerping daarvan en in het incidenteel appel tot vaststelling van de maandelijkse huurprijs van na te noemen woning op een bedrag van € 455,82 en van na te noemen garage op een bedrag van € 116,32, telkens per 1 juli 2018, met beslissing over de proceskosten.
Eigen Haard heeft geconcludeerd tot verwerping van het incidentele appel, met beslissing over de proceskosten.

2.De feiten

De kantonrechter heeft onder 1.1 tot en met 1.6 van het bestreden vonnis een aantal feiten opgesomd waarvan zij bij de beoordeling is uitgegaan. In de toelichting op
de incidentele griefligt besloten dat [geïntimeerden] bezwaar hebben tegen de vaststelling onder 1.1, voor zover deze inhoudt dat de huur voor de woning ten tijde van het vonnis € 463,96 (€ 460,77 + € 3,19) per maand bedroeg. Volgens [geïntimeerden] was de huurprijs toen € 455,82. De grief faalt, omdat deze onvoldoende is toegelicht tegen de achtergrond van i) de beslissing van de Huurcommissie van 20 oktober 2017, inhoudende dat het voorstel van Eigen Haard tot huurverhoging tot een bedrag van € 460,77 per maand met ingang van 1 juli 2017 redelijk is en ii) de omstandigheid dat de kantonrechter onder 1.1 onweersproken heeft overwogen dat een bedrag van € 3,19 per maand bij de huurprijs komt vanwege kosten voor rioolontstopping, glasverzekering en cv onderhoud. Dat Eigen Haard op het totaalbedrag van (aldus) € 463,96 over de periode van 1 juli 2017 tot 1 juli 2018 feitelijk een bedrag van € 8,14 per maand onder de noemer van “weigeringsbedrag” in mindering heeft gebracht (in afwachting van de beoordeling door de Huurcommissie van een haar door [geïntimeerden] voorgelegd verzoek tot huurverlaging in verband met onderhoudsgebreken), doet aan de hoogte van de geldende huurprijs niet af. Voor het overige zijn de door de kantonrechter opgesomde feiten niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof tot uitgangspunt.

3.De beoordeling

3.1.
[geïntimeerden] huren sinds 1980 van Eigen Haard de woning aan de [adres 1] en de garage aan de [adres 2] . De maandelijkse huur bedroeg ten tijde van het bestreden vonnis € 463,96 voor de woning (zoals hierboven onder 2 omschreven) en € 116,32 voor de garage. In eerste aanleg vorderde Eigen Haard – na vermeerdering van eis – de ontbinding van voormelde huurovereenkomsten, de ontruiming van de gehuurde woning en garage en de hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling aan haar van een bedrag van € 2.526,39 wegens huurachterstand tot en met maart 2018, met rente, een bedrag van € 288,02 wegens buitengerechtelijke incassokosten en een bedrag van € 580,28 per maand of gedeelte daarvan wegens voortgezet gebruik na 31 maart 2018, alles met hun veroordeling in de proceskosten. [geïntimeerden] hebben de door Eigen Haard gestelde huurachterstand op zichzelf niet betwist maar zich beroepen op verrekening met een aantal (gepretendeerde) tegenvorderingen en op een opschortingsrecht. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter, kort gezegd, het beroep op verrekening gehonoreerd tot een bedrag van € 83,92 en voor het overige verworpen, het beroep op opschorting verworpen en [geïntimeerden] veroordeeld tot betaling aan Eigen Haard van een bedrag van € 2.442,47 aan huurachterstand tot en met maart 2018, met rente, en van voormeld bedrag van € 288,02. Het meer of anders gevorderde, waaronder in het bijzonder de vorderingen tot ontbinding en ontruiming, werd afgewezen. [geïntimeerden] werden, ten slotte, in de proceskosten verwezen.
3.2.
Het hof stelt voorop dat [geïntimeerden] niet (incidenteel) hebben geappelleerd tegen de jegens hen uitgesproken betalingsveroordeling, zodat het bestreden vonnis in zoverre onaantastbaar is.
3.3.
Evenmin hebben [geïntimeerden] (incidenteel) geappelleerd tegen overweging 6 van het bestreden vonnis, waarin de kantonrechter heeft geoordeeld dat zij een eventuele reconventionele vordering te laat hebben ingesteld. Omdat aldus in eerste aanleg geen reconventionele vordering was ingesteld, staat het [geïntimeerden] niet vrij dat in hoger beroep alsnog te doen (art. 353 lid 1 Rv).
De incidentele grief, voor zover nog niet besproken, strekkende tot vaststelling van de huurprijs, heeft daarom geen succes, reden waarom [geïntimeerden] bij het te wijzen eindarrest niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun desbetreffende voor het eerst in hoger beroep ingestelde reconventionele vordering, met hun veroordeling in de kosten van het incidentele beroep.
3.4
Met
grief 1 in principaal appelbetoogt Eigen Haard dat de kantonrechter tijdens de op 21 maart 2018 gehouden comparitie van partijen heeft gezegd de vorderingen tot ontruiming en ontbinding te zullen toewijzen. Door deze vorderingen bij het bestreden vonnis toch af te wijzen is de kantonrechter daarom teruggekomen van een bindende eindbeslissing, hetgeen haar niet vrijstond. De grief faalt. Een door de kantonrechter ter zitting gedane mededeling over een bij het te wijzen vonnis te nemen beslissing is, wat daarvan verder zij, niet aan te merken als een bindende eindbeslissing waarvan in beginsel niet mag worden teruggekomen, reeds omdat het om een mededeling gaat en niet om een in een vonnis neergelegd oordeel en/of beslissing.
3.5.
Grief 2 in principaal appelhoudt in dat de kantonrechter ten onrechte de door Eigen Haard gevorderde ontbinding en ontruiming heeft afgewezen. Alvorens op deze grief in te gaan wenst het hof de reactie van Eigen Haard te vernemen op de bij memorie van antwoord/grieven door [geïntimeerden] geponeerde stelling dat zij – naar het hof begrijpt – inmiddels geheel aan het bestreden vonnis hebben voldaan. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen opdat Eigen Haard zich (uitsluitend) hierover kan uitlaten. [geïntimeerden] zullen daarop vervolgens mogen reageren.
3.6.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4. De beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 14 mei 2019 voor een akte aan de zijde van Eigen Haard met het onder 3.5 omschreven doel, waarna [geïntimeerden] een antwoordakte zullen mogen nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, E.M. Polak en L.J. van Die en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 april 2019.