Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde sub 1] ,
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de incidentele griefligt besloten dat [geïntimeerden] bezwaar hebben tegen de vaststelling onder 1.1, voor zover deze inhoudt dat de huur voor de woning ten tijde van het vonnis € 463,96 (€ 460,77 + € 3,19) per maand bedroeg. Volgens [geïntimeerden] was de huurprijs toen € 455,82. De grief faalt, omdat deze onvoldoende is toegelicht tegen de achtergrond van i) de beslissing van de Huurcommissie van 20 oktober 2017, inhoudende dat het voorstel van Eigen Haard tot huurverhoging tot een bedrag van € 460,77 per maand met ingang van 1 juli 2017 redelijk is en ii) de omstandigheid dat de kantonrechter onder 1.1 onweersproken heeft overwogen dat een bedrag van € 3,19 per maand bij de huurprijs komt vanwege kosten voor rioolontstopping, glasverzekering en cv onderhoud. Dat Eigen Haard op het totaalbedrag van (aldus) € 463,96 over de periode van 1 juli 2017 tot 1 juli 2018 feitelijk een bedrag van € 8,14 per maand onder de noemer van “weigeringsbedrag” in mindering heeft gebracht (in afwachting van de beoordeling door de Huurcommissie van een haar door [geïntimeerden] voorgelegd verzoek tot huurverlaging in verband met onderhoudsgebreken), doet aan de hoogte van de geldende huurprijs niet af. Voor het overige zijn de door de kantonrechter opgesomde feiten niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof tot uitgangspunt.
3.De beoordeling
De incidentele grief, voor zover nog niet besproken, strekkende tot vaststelling van de huurprijs, heeft daarom geen succes, reden waarom [geïntimeerden] bij het te wijzen eindarrest niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun desbetreffende voor het eerst in hoger beroep ingestelde reconventionele vordering, met hun veroordeling in de kosten van het incidentele beroep.
grief 1 in principaal appelbetoogt Eigen Haard dat de kantonrechter tijdens de op 21 maart 2018 gehouden comparitie van partijen heeft gezegd de vorderingen tot ontruiming en ontbinding te zullen toewijzen. Door deze vorderingen bij het bestreden vonnis toch af te wijzen is de kantonrechter daarom teruggekomen van een bindende eindbeslissing, hetgeen haar niet vrijstond. De grief faalt. Een door de kantonrechter ter zitting gedane mededeling over een bij het te wijzen vonnis te nemen beslissing is, wat daarvan verder zij, niet aan te merken als een bindende eindbeslissing waarvan in beginsel niet mag worden teruggekomen, reeds omdat het om een mededeling gaat en niet om een in een vonnis neergelegd oordeel en/of beslissing.