ECLI:NL:GHAMS:2019:1479

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
26 april 2019
Zaaknummer
23-002604-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep tegen verdachte van geweld tegen politieambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2018. De verdachte, geboren in 1991, was aangeklaagd voor geweld tegen een politieambtenaar, [slachtoffer], die op 27 april 2017 in Amsterdam werkzaam was. De tenlastelegging omvatte onder andere het trekken van de ambtenaar naar de grond en het toebrengen van slagen aan diens gezicht. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 maart 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een taakstraf van 150 uren had geëist. De verdediging betoogde echter dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat hij zich niet bewust was van de status van de ambtenaar en niet had geslagen. Het hof heeft de verklaringen van de politieambtenaar en de verdachte zorgvuldig gewogen, evenals de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden.

Het hof kwam tot de conclusie dat de verklaringen van de politieambtenaar niet voldoende steun vonden in het bewijs. De beelden gaven geen bevestiging van de geweldshandelingen zoals die door de ambtenaar waren beschreven. Hierdoor kon het hof niet wettig en overtuigend bewezen achten dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had gepleegd. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Tevens werd de benadeelde partij, [slachtoffer], niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002604-18
Datum uitspraak: 29 maart 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-659100-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 27 april 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar genaamd [slachtoffer], surveillant van politie Eenheid Amsterdam, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde ambtenaar één of meerdere ma(a)l(en) (met kracht) (met een gebalde vuist) op/tegen diens gezicht, althans diens hoofd, heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 27 april 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, een ambtenaar, [slachtoffer], surveillant van politie Eenheid Amsterdam, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door:
- voornoemde ambtenaar (aan zijn nek) naar de grond heeft getrokken en/of
- ( vervolgens) voornoemde ambtenaar in een (worstel)greep heeft gehouden en/of
- ( vervolgens) voornoemde ambtenaar één of meerdere ma(a)l(en) (met kracht) (met een gebalde vuist) op/tegen diens gezicht, althans diens hoofd, heeft geslagen en/of gestompt;
2:
hij op of omstreeks 27 april 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld heeft verzet tegen een of meer ambtena(a)r(en), [slachtoffer], surveillant van politie Eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten het onttrekken van verdacht bij een ruzie, door
- voornoemde ambtenaar (aan zijn nek) naar de grond heeft getrokken en/of
- ( vervolgens) voornoemde ambtenaar in een (worstel)greep heeft gehouden en/of
- ( vervolgens) voornoemde ambtenaar één of meerdere ma(a)l(en) (met kracht) (met een gebalde vuist) op/tegen diens gezicht, althans diens hoofd, heeft geslagen en/of gestompt,
terwijl dit misdrijf en/of daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten
- een lichte of zware hersenschudding en/of
- contusie aan het gezicht/gelaat en/of
- schade aan de binnenkant van de mond/wang,
bij die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing ten aanzien van de bewijsvraag komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis.
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken. [slachtoffer] heeft de verdachte van achter om zijn nek vastgepakt en hem naar de grond gebracht. Daarbij stribbelde de verdachte tegen omdat hij zich niet ervan bewust was dat [slachtoffer] een politieambtenaar was. Dit drong eerst tot de verdachte door toen hij op de grond lag. Hij heeft zich toen niet meer uit de greep proberen te bevrijden. Verder heeft de verdachte ontkend [slachtoffer] te hebben geslagen.
Het hof overweegt als volgt.
De politieambtenaar [slachtoffer] heeft in zijn aangifte (p. 2) en in zijn proces-verbaal van bevindingen (ingevoegd na p. 27), kort samengevat, uiteengezet dat hij op 27 april 2017 geüniformeerd was, dat de verdachte zich naar hem heeft omgekeerd en meermalen in het gezicht geslagen, nadat [slachtoffer] hem had gezegd “Politie, je bent aangehouden” en dat zij vervolgens op de grond zijn gevallen waarbij de verdachte [slachtoffer] nog 10 tot 20 keer met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen.
Deze gang van zaken, in het bijzonder het omkeren en uithalen door de verdachte en de 10 tot 20 daaropvolgende vuistslagen in het gezicht, vindt geen steun in (het proces-verbaal dat is opgemaakt van het bekijken van) de camerabeelden, terwijl de fase waarin [slachtoffer] zegt 10 tot 20 vuistslagen in het gezicht te hebben gekregen op die beelden is vastgelegd. Ook de overige bewijsmiddelen geven geen steun aan de lezing van [slachtoffer]. Weliswaar heeft politieambtenaar [verbalisant] verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte een vuistslag gaf aan [slachtoffer], maar de feitelijke gedragingen van de verdachte en [slachtoffer] op het moment van die vuistslag komen niet overeen met hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard. Hierop gelet, kan het hof niet uitgaan van de juistheid van de uiteenzetting van de feitelijke toedracht door [slachtoffer]. Dat betekent dat het procesdossier ruimte laat voor de juistheid van de lezing van de verdachte. Het hof acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem ten laste gelegde geweldshandelingen heeft begaan, zodat hij van hetgeen hem onder 1 en 2 is ten laste gelegd moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00, bestaande uit immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Namens de verdachte is deze vordering ter terechtzitting in hoger beroep betwist.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen zodat hij daarin niet-ontvankelijk wordt verklaard.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij elk hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. W.M.C. Tilleman en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van
mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 maart 2019.
=========================================================================
[…]