ECLI:NL:GHAMS:2019:1478

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
26 april 2019
Zaaknummer
23-002113-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake vervoeren van stoffen en voorwerpen bestemd voor hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1992, was aangeklaagd voor het vervoeren van stoffen en voorwerpen die bestemd waren voor de productie van hennep. De politie had de verdachte op 16 april 2018 staande gehouden op de A10 in Amsterdam, waar hij in een gehuurde bestelauto reed. Bij controle bleek de laadruimte vol te zitten met goederen die verband hielden met hennepteelt, waaronder assimilatielampen, een koolstoffilter en groeimiddelen. De verdediging voerde aan dat de politie de bestelauto zonder wettelijke basis had doorzocht, wat zou leiden tot een vormverzuim. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de politieambtenaar bevoegd was om de controle uit te voeren. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren en een geldboete. In hoger beroep werd de taakstraf verhoogd naar 80 uren, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de rol van de verdachte. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde de verdachte een taakstraf op van 80 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002113-18
Datum uitspraak: 29 maart 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-073970-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 april 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten:
- vijftien (15), althans een of meer, (zogenaamde) assimilatielampen/armaturen en/of
- een (1) koolstoffilter en/of
- een (1) luchtslang en/of
- een (1) CO2 hotbox en/of
- zeventien, althans een of meer dozen met (in totaal) 306 plantenbakken en/of
- een (1) doos, inhoudende tentmaterialen en/of
- negentig (90, althans een of meer, liter(s) groeimiddel,
dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, te weten, een of meer geldbedragen, althans geld (totaal Euro 906,06), waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bespreking van gevoerde verweren

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij primair aangevoerd dat de politieambtenaar de lading van de bestelauto waarin de verdachte reed heeft doorzocht zonder wettelijke basis, althans op basis van een ingetrokken wet, zodat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en het resultaat van de doorzoeking van het bewijs moet worden uitgesloten.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat sprake is van
détournement de pouvoir, omdat de politieambtenaar niet ter controle van de Wegenverkeerswet 1994 of de Wet wegvervoer goederen heeft gehandeld, maar uitsluitend ten behoeve van de opsporing.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 16 april 2018 in een gehuurde bestelauto op de autosnelweg A10 in Amsterdam reed. De politieambtenaar [verbalisant] bevond zich eveneens op de A10 in Amsterdam en was belast met toezicht en controle op de weg. Ter controle van, zo luidt het proces-verbaal van [verbalisant], de naleving van “de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet goederen vervoer” gaf hij de verdachte een stopteken, waaraan de verdachte voldeed. De politieambtenaar hield de verdachte staande en vorderde inzage in zijn rijbewijs, het kentekenbewijs en het huurcontract van de bestelauto. De verdachte overhandigde hem alleen een geldig op zijn naam staand rijbewijs. De politieambtenaar zag bij controle van het kenteken dat het laadvermogen van de bestelauto meer dan 500 kilogram was. Op basis van deze informatie vroeg de politieambtenaar de verdachte of hij goederen vervoerde, hetgeen de verdachte bevestigde. De politieambtenaar vroeg hem naar een aankoop nota of een vrachtbrief van deze goederen. De verdachte kon deze stukken niet overhandigen. De politieambtenaar is overgegaan tot controle van de laadruimte van de bestelauto. Deze laadruimte bleek helemaal afgeladen te zijn met kartonnen dozen met goederen ten behoeve van hennepteelt: deels zichtbaar waren armaturen voor assimilatielampen en groene kannen met groeimiddelen. Ook stond er een met zwart plastic omwikkeld koolstoffilter in de laadruimte. De politieambtenaar heeft de verdachte vervolgens aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 11a Opiumwet.
In de bestelauto zijn vijftien assimilatielampen/armaturen, een koolstoffilter, een luchtslang, een CO2 hotbox, zeventien dozen met in totaal 306 plantenbakken, een doos met tentmaterialen en negentig liter groeimiddel aangetroffen.
De politieambtenaar kon aan artikel 160, eerste lid en vierde lid, Wegenverkeerswet 1994 de bevoegdheid ontlenen de verdachte als bestuurder van de bestelbus te verplichten dat motorrijtuig te doen stilhouden en inzage te vorderen in zijn rijbewijs en kentekenbewijs en te vragen naar het huurcontract. De vaststelling dat sprake was van een bestelauto met een laadvermogen van meer dan 500 kilogram bracht mee dat de politieambtenaar bevoegd was ter controle van de naleving van de Wet wegvervoer goederen, in het bijzonder van het bepaalde in artikel 2.13 van die wet, na te gaan of sprake was van beroepsvervoer zonder daarvoor vereiste vrachtbrief. In dat kader mocht de politieambtenaar de lading aan een controle onderwerpen.
Aan een wettelijke basis voor de toegepaste controlebevoegdheden ontbrak het dus niet, terwijl niet aannemelijk is geworden dat deze bevoegdheden in wezen alleen zijn aangewend met het oog op de opsporing, zodat naar het oordeel van het hof noch sprake is van een vormverzuim noch van
détournement de pouvoir. Dat de politieambtenaar in het proces-verbaal in plaats van de Wet wegvervoer goederen heeft vermeld werkzaam te zijn geweest op basis van de Wet goederen vervoer, maakt dat niet anders, nu sprake is van een kennelijke verschrijving. Opmerking verdient daarbij dat het, ook in gevallen waarin sprake is van een verdergaande onvolkomenheid in de weergave van de grondslag van het politieoptreden, het op de weg van de rechter ligt – indien de wet daarvoor een basis biedt – de juiste wettelijke grondslag van dit optreden vast te stellen. Het hof verwerpt de verweren van de raadsman.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht dat, indien het hof aanneemt dat sprake was van een wettelijke basis, de zaak naar de raadsheer-commissaris moet worden verwezen teneinde de politieambtenaar [verbalisant] te horen over de precieze gang van zaken bij de staande houding en aanhouding van de verdachte en de doorzoeking van de bestelauto.
Het hof wijst dit verzoek af. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en in aanmerking genomen hetgeen de raadsman aan zijn voorwaardelijke verzoek ten grondslag heeft gelegd, acht het hof het niet noodzakelijk dat politieambtenaar [verbalisant] hieromtrent nader wordt gehoord nu het door hem opgemaakte proces-verbaal voldoende duidelijkheid verschaft.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 april 2018 te Amsterdam, stoffen en voorwerpen heeft vervoerd, te weten:
- vijftien assimilatielampen/armaturen en
- een koolstoffilter en
- een luchtslang en
- een CO2 hotbox en
- zeventien dozen met in totaal 306 plantenbakken en
- een doos, inhoudende tentmaterialen en
- negentig liter groeimiddel,
waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
stoffen en voorwerpen vervoeren, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis en een geldboete van € 905,93 subsidiair 18 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de ondergeschikte rol van de verdachte en met de omstandigheid dat hij een first offender is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft stoffen en voorwerpen in een bestelauto vervoerd waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat deze goederen bestemd waren voor de productie van hennep. De illegale hennepteelt en -handel brengen allerlei maatschappelijke onwenselijke effecten met zich. Daarnaast is gebruik van hennep schadelijk voor de volksgezondheid.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 februari 2019 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
De ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt, mede in het licht van de straffen die door rechters bij het vervoeren van dergelijke stoffen en voorwerpen aan first offenders plegen te worden opgelegd, de oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uur.
In hetgeen de raadsman omtrent de rol van de verdachte heeft aangevoerd, vindt het hof geen aanleiding een mildere of andersoortige straf op te leggen, nu dit net als de in eerste aanleg opgelegde straf geen recht zou doen aan de ernst van het bewezenverklaarde feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 11a van de Opiumwet en de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden , mr. M.L.M. van der Voet, mr. W.M.C. Tilleman en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van
mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 maart 2019.
=========================================================================
[…]