ECLI:NL:GHAMS:2019:1473

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
200.253.060/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder wegens vermeende misleiding tijdens zitting

In deze zaak hebben klagers een klacht ingediend tegen een gerechtsdeurwaarder, die hen zou hebben voorgelogen tijdens een zitting op 21 februari 2017. Klagers stellen dat de gerechtsdeurwaarder onjuiste informatie heeft verstrekt aan de kamer, wat zij als tuchtrechtelijk verwijtbaar beschouwen. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam heeft de klacht in eerste instantie ongegrond verklaard, maar klagers hebben hiertegen hoger beroep aangetekend. Het hof heeft de zaak behandeld op 28 maart 2019, waarbij klagers en de gerechtsdeurwaarder aanwezig waren. Klagers hebben hun standpunt toegelicht, waarbij zij de gerechtsdeurwaarder beschuldigen van het verkeerd weergeven van de inhoud van een proces-verbaal van een notaris. De gerechtsdeurwaarder heeft deze beschuldigingen ontkend en gesteld dat hij het recht heeft om zijn eigen bewoordingen te kiezen in zijn verweer. Het hof heeft de stukken van het geding en het proces-verbaal van de kamer onderzocht. Na beoordeling van de feiten en de argumenten van beide partijen, concludeert het hof dat niet is komen vast te staan dat de gerechtsdeurwaarder de kamer heeft voorgelogen. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en verklaart de klacht ongegrond.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.253.060/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/647050/DW RK 18/224
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 23 april 2019
inzake
1. [klager 1] ,
2. [klager 2] ,
3. [klager 3] ,
sub 1 en 3 wonend te [plaats] en sub 2 gevestigd te [plaats] ,
appellanten,
gemachtigde van appellanten sub 2 en 3: [klager 1] voornoemd,
tegen
mr. [naam] ,
toegevoegd (en waarnemend) gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten (hierna: klagers) hebben op 17 januari 2019 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 21 december 2018 (ECLI:NL:TGDKG:2018:114).
1.2.
De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 20 april 2018 gegrond verklaard, de beslissing van de voorzitter vernietigd en de klacht na inhoudelijke beoordeling ongegrond verklaard.
1.3.
Geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) heeft op 12 maart 2019 een verweerschrift
- met bijlage - bij het hof ingediend.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 maart 2019. Klagers zijn verschenen in de persoon van klager sub 1 (hierna ook: [klager 1] ). De gerechtsdeurwaarder is eveneens verschenen. Beiden hebben het woord gevoerd; [klager 1] aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. Feiten
3.1.
Klagers sub 1 en 2 hebben in de loop der tijd diverse klachten ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder, die alle (kennelijk) ongegrond zijn verklaard.
3.2.
Eén van die klachten is behandeld tijdens de mondelinge behandeling van de kamer op
21 februari 2017, waar klager sub 1 en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Klaagster sub 3 was daarbij ook aanwezig. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

4.Standpunt van klagers

4.1.
Klagers stellen dat de gerechtsdeurwaarder tijdens de zitting van 21 februari 2017, nadat klager sub 1 zijn pleitnota had voorgelezen, tegen de voorzitter van de kamer heeft gezegd dat aan het proces-verbaal van notaris mr. [naam] te [plaats] (hierna: de notaris) enkele vodjes papier van banken waren gehecht die niets voorstelden en niet serieus genomen moesten worden en die enkel als bijlage waren gehecht aan de notariële akte. Tevens verwees de gerechtsdeurwaarder tijdens die zitting naar het kortgedingvonnis van 19 januari 2011 van de rechtbank [plaats] , waarin dat ook stond vermeld.
4.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft op deze wijze de kamer voorgelogen en niet juist ingelicht. Dit alles tegen beter weten in. Die handelwijze is tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Hij ontkent de door klagers vermelde bewoordingen te hebben gebezigd. Daarnaast stelt hij zich op het standpunt dat het hem vrij staat om de bewoordingen te kiezen die hij nodig acht voor zijn verweer.

6.Beoordeling

6.1.
De klacht richt zich tegen de uitlatingen, die de gerechtsdeurwaarder op de zitting van 21 februari 2017 bij de kamer zou hebben gedaan. Het hof heeft daarom allereerst het daarvan door de kamer opgemaakte proces-verbaal onderzocht. Voor zover relevant op het punt van de klacht wordt daarin het volgende vermeld:
Klager
Mijn klacht ging niet over de stuiting van de dwangsom maar over het executeren van de opgelegde dwangsommen in de wetenschap dat die niet verbeurd waren.
De gerechtsdeurwaarder had de beschikking over het door de notaris opgemaakte proces­verbaal waaruit bleek dat ik daar was verschenen en daarmee aan het vonnis had voldaan.
(…)
De gerechtsdeurwaarder
Met zijn verzet vervalt klager in herhalingen. Het eindeloos herhalen, soms in iets andere bewoordingen, van hetgeen klager aan feiten en omstandigheden in de eerdere klachtprocedure ook al heeft aangevoerd dient geen enkel doel.
Klager is inderdaad bij de notaris verschenen maar heeft niet medegewerkt aan het verlijden van de akte omdat klager de koopsom niet kon voldoen. Mijn opdrachtgever was van mening dat de dwangsom daarmee was verbeurd. (…) Ik zag geen aanleiding om de kwestie aan de executierechter voor te leggen. De argumenten op grond waarvan klager van mening is dat ik dat had moeten doen, waren immers al door de voorzieningenrechter in het vonnis van 19 januari 2011 meegewogen.”
6.2.
In een brief van 28 februari 2017 aan de kamer heeft [klager 1] meegedeeld het niet eens te zijn met de inhoud van het proces-verbaal dat door de kamer was opgemaakt. Hij stelt onder meer dat het volgende ontbreekt:
“De heer [de gerechtsdeurwaarder] heeft tijdens de zitting aangegeven dat het proces-verbaal van notaris [naam]
niets voorstelde en dat ik de inhoud van het proces-verbaal aan de notaris zou hebben
gedicteerd. Ik heb aangegeven dat het proces-verbaal een authentieke akte is. Hier kan en mag
niet aan worden getwijfeld.
Ook heeft de heer [de gerechtsdeurwaarder] tijdens de zitting aangegeven dat [naam] en [naam] dit proces-verbaal
niet serieus hebben genomen.”
6.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft – ook ter zitting in hoger beroep – betwist dat hij zou hebben gezegd dat aan het proces-verbaal van de notaris “enkele vodjes papier van banken waren gehecht die niets voorstelden en niet serieus genomen moesten worden”. Uit het hiervoor weergegeven proces-verbaal blijkt deze woordkeus niet. Ook uit de kritische brief van [klager 1] zelf – kort na de zitting opgemaakt – blijken deze bewoordingen niet.
Onder deze omstandigheden is niet komen vast te staan dat de gerechtsdeurwaarder de door [klager 1] gestelde uitlatingen heeft gedaan, zoals de kamer terecht heeft overwogen.
6.4.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof heeft [klager 1] zijn standpunt nader toegelicht en gesteld dat de gerechtsdeurwaarder tijdens de zitting bij de kamer over de desbetreffende stukken zou hebben gezegd dat deze niets voorstelden en niet serieus genomen moesten worden. Evenals de kamer is het hof van oordeel dat zelfs als de gerechtsdeurwaarder woorden van soortgelijke aard of strekking zou hebben uitgesproken, dat nog niet betekent dat hij de kamer heeft voorgelogen of bewust onjuist geïnformeerd. [klager 1] stelde zich op het standpunt dat de gerechtsdeurwaarder zijn opdracht tot het executeren van de dwangsommen niet had mogen uitvoeren, omdat hij op de hoogte was van de inhoud van het proces-verbaal van de notaris en de aan dat proces-verbaal gehechte documenten. Hij had de zaak volgens [klager 1] zelfstandig aan de executierechter dienen voor te leggen. In reactie daarop heeft de gerechtsdeurwaarder in eerste aanleg en in hoger beroep als verweer aangevoerd dat hij daartoe geen noodzaak zag. In het kader van dat verweer heeft hij zich uitgelaten over de documenten waarop [klager 1] zich beriep. Hij heeft gesteld dat de voorzieningenrechter zich daarover al had uitgesproken. Zelfs als de gerechtsdeurwaarder deze documenten zou hebben omschreven zoals [klager 1] stelt, dan nog is dat zijn mening over het belang van die documenten in verband met het verbeurd zijn van de dwangsommen. Het geven van die mening is niet tuchtrechtelijk laakbaar.
Het hof onderschrijft daarom ook op dit onderdeel het oordeel van de kamer.
De klacht is dus ongegrond.
6.5.
Wat partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de beslissing van 21 december 2018 van de kamer.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 23 april 2019 door de rolraadsheer.