ECLI:NL:GHAMS:2019:1451

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
200.201.242/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel betaalde bedragen door curator in faillissement van Stichting Beheer Derdengelden LHV Declaratie Direct

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag wie gerechtigd is om eventueel te veel betaalde bedragen terug te vorderen door de curator in het faillissement van de Stichting Beheer Derdengelden LHV Declaratie Direct. De curator, mr. dr. ing. Adrianus Johannes Verdaas, heeft in hoger beroep de vernietiging van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2016 gevorderd, waarin de curator als eiser was opgetreden tegen de huisarts [geïntimeerde]. De zaak betreft een financiële dienstverleningsovereenkomst tussen de huisarts en LHV Declaratie Direct B.V. (LDD), waarbij de Stichting Beheer Derdengelden (SBD) als derde partij betrokken is. De curator stelt dat SBD het recht heeft om te veel betaalde bedragen terug te vorderen van de huisarts, terwijl de huisarts betwist dat SBD een zelfstandig vorderingsrecht heeft. Het hof heeft vastgesteld dat de curator niet kan bewijzen dat SBD een vorderingsrecht heeft op basis van de financiële dienstverleningsovereenkomst, en dat de betalingen die aan de huisarts zijn gedaan, niet als onverschuldigd kunnen worden teruggevorderd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van de curator afgewezen, waarbij de curator in de kosten van het geding is veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.201.242/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/564315 / HA ZA 14-459
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 april 2019
inzake
mr. dr. ing. Adrianus Johannes VERDAAS en
mr. L.L. TEN WOLDE,
in hun hoedanigheid van curator in het faillissement van Stichting Beheer Derdengelden LHV Declaratie Direct,
kantoorhoudende te Utrecht,
appellanten,
tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. M.G. Kos te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. N. van den Burg te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de curator (in enkelvoud) en [geïntimeerde] genoemd.
De curator is bij dagvaarding van 8 augustus 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2016, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen de curator als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties,
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel, en
- memorie van antwoord in het incidenteel appel.
Op 15 januari 2019 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De curator heeft – na vermindering van eis bij memorie van grieven – in het principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog – met toepassing van art. 356 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en uitvoerbaar bij voorraad – [geïntimeerde] zal veroordelen:
primair:tot betaling van € 19.376,36, de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 18 oktober 2016 tot aan de dag van algehele voldoening en de kosten van het geding in beide instanties, te vermeerderen met nakosten en rente, en
subsidiair:tot betaling van € 7.947,08, de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 18 oktober 2016 tot aan de dag van algehele voldoening en de kosten van het geding in beide instanties, te vermeerderen met nakosten en rente.
Meer subsidiairheeft de curator gevorderd dat het hof de zaak zal terugwijzen naar de rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
[geïntimeerde] heeft in het principaal appel geconcludeerd dat het hof de curator niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen, althans zijn vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van de curator – uitvoerbaar bij voorraad – in de kosten van dit geding.
[geïntimeerde] heeft in het incidenteel appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de curator niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen, althans zijn vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van de curator – uitvoerbaar bij voorraad – in de kosten van dit geding.
De curator heeft in het incidenteel appel geconcludeerd dat het hof de incidentele grieven van [geïntimeerde] zal verwerpen.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Met de eerste grief in het principaal appel wordt deze vaststelling door de curator bestreden. Het hof zal hiermee rekening houden. Het hof zal hierna een overzicht geven van de feiten die ook in hoger beroep onbetwist zijn en dus het uitgangspunt vormen.
2.1.
LHV Declaratie Direct B.V. (hierna: LDD) is in 2004 opgericht door de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) om huisartsen een declaratieservice aan te bieden. Eveneens in 2004 is, mede door LDD, de Stichting Beheer Derdengelden LHV Declaratie Direct (hierna: SBD) opgericht.
2.2.
In de akte van oprichting van SBD van 4 oktober 2004 is, voor zover van belang, het volgende bepaald:

Artikel 2
1. De Stichting heeft ten doel:
a. het ontvangen van derdengelden en andere vermogensbestanddelen, ten behoeve van rechthebbenden of degene die zal blijken rechthebbende te zijn;
b het tijdelijk beheren van hetgeen de stichting heeft ontvangen, een en ander voor rekening en risico van de rechthebbende of degene die zal blijken rechthebbende te zijn; en
c. het betalen of overdragen van hetgeen de stichting heeft ontvangen aan de rechthebbende of degene die zal blijken rechthebbende te zijn, alsmede het incasseren van de (eventueel) door bedoelde rechthebbenden teveel ontvangen bedragen;
d. het verstrekken van geldleningen voor zover de gelden daarvoor afkomstig zijn uit door en ten behoeve van de stichting gekweekte rente en andere inkomsten uit vermogen.
2. Ter verwezenlijking van haar doelstelling zal de stichting een daartoe strekkende overeenkomst sluiten met (…)
LHV Declaratie Direct B.V., hierna te noemen:
de vennootschap.
3. De stichting zal de hiervoor bedoelde werkzaamheden zodanig verrichten dat de door de stichting beheerde derdengelden, gelden en andere vermogenswaarden te allen tijde gescheiden zijn en blijven van het vermogen van LDD en diegenen die bij de vennootschap werkzaam zijn.”
2.3.
In deze procedure is een overeenkomst tussen SBD en LDD overgelegd die volgens de tekst is ingegaan op 1 januari 2005 en is ondertekend op 9 juli 2008. In die overeenkomst (hierna: de beheerovereenkomst) is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

1. ALGEMEEN
1.1.
De Stichting voert in opdracht van LDD het beheer over aan LDD toevertrouwde gelden en/of andere vermogenswaarden uit hoofde van werkzaamheden die LDD voor derden krachtens met deze derden gesloten overeenkomsten in het kader van de uitoefening van haar bedrijf verricht en die zijn bedoeld en bestemd om te bestemder tijd uit te keren aan de rechthebbende(n), of te restitueren aan degene(n) die de gelden aan LDD hebben toevertrouwd (hierna: “Derdengelden”). Onder de rechthebbende (…) wordt in het kader van deze overeenkomst een huisarts bedoeld die het gehele declaratieproces middels een contractueel vastgelegde afspraak aan LDD heeft opgedragen.
1.2.
De Stichting ontvangt de Derdengelden rechtstreeks van de zorgverzekeraars en particuliere patiënten; zij voert over de Derdengelden het beheer en keert de Derdengelden uit aan de rechthebbende(n) , overeenkomstig deze tussen de Stichting en LDD gesloten beheerovereenkomst (“Beheerovereenkomst”) en eventuele nadere aanwijzingen van het bestuur van LDD.
1.3.
De Stichting zal de hiervoor bedoelde werkzaamheden zodanig verrichten dat de door de Stichting beheerde Derdengelden te allen tijde gescheiden zijn en blijven van het vermogen van LDD, haar aandeelhouder (s) en diegenen die bij LDD werkzaam zijn.

2.UITVOERING BEHEER

2.1.
De integrale, feitelijke bedrijfsvoering met betrekking tot het beheer van de Derdengelden en alle daarmee verband houdende diensten wordt krachtens deze Beheerovereenkomst uitbesteed aan LDD (…)”
2.4.
[geïntimeerde] is als huisarts werkzaam in haar praktijk genaamd [X] . Op 1 februari 2005 heeft zij met LDD een (standaard)overeenkomst “Financiële dienstverlening LHV Declaratie Direct” gesloten (hierna: de financiële dienstverleningsovereenkomst). In deze overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende bepaald:

1. De werkzaamheden betreffen:
Het factureren van al uw medische verrichtingen.
Het bieden van online-rapportagemogelijkheden voor het volgen van de status
van declaraties.
Het incasseren van de vorderingen.
Het afhandelen van vragen en problemen rond de nota’s van patiënten
en/of
derden.
(…).
2. De voorwaarden waaronder de werkzaamheden worden uitgevoerd zijn:
a. LDD BV betaalt praktijk
[X]de volgende bedragen:
- door LDD BV ontvangen ziekenfondshonoraria na controle en binnen 5 werkdagen na ontvangst
- binnen 6 weken na indienen van het bij haar ingediend declaratiebestand voor een zorgverzekeraar, de som van de niet door de zorgverzekeraar betwiste declaraties in dit bestand
- binnen 8 weken na indienen van het bij haar ingediend declaratiebestand de som van de niet door patiënten betwiste bedragen van declaraties in dit bestand
- minus de declaraties die door LDD BV zijn geretourneerd op basis van onjuiste verzekeringsgegevens
- minus de verschuldigde kosten voor de dienstverlening LDD BV
(…)
c. Ter zekerheid van de praktijk
[X]maakt LDD BV gebruik van een zogenaamde derderekening, waardoor de praktijk
[X]gevrijwaard is van de operationele risico’s van LDD BV.
(…)
e. LDD BV spant zich tot het uiterste in om de vorderingen buitenrechtelijk te incasseren. De buitenrechtelijke incassokosten zijn in het tarief begrepen.
(…)
5. Machtiging
De praktijk
[X]machtigt LDD BV namens hem/haar al die werkzaamheden te verrichten die noodzakelijk zijn om de volledige betaling van de medische verrichtingen te incasseren. LDD BV is daarmee ook gemachtigd het ziekenfondshonorarium voor de praktijk
[X]te incasseren. De betaling van de vergoeding van deze verrichtingen vindt niet rechtstreeks plaats aan LDD BV, maar aan de Stichting Beheer Derdengelden LHV Declaratie Direct te Utrecht.”
2.5.
[geïntimeerde] heeft op 10 februari 2005 de machtiging die in art. 5 van de financiële dienstovereenkomst wordt genoemd aan LDD verstrekt. De inhoud van de machtiging luidt, voor zover van belang, als volgt:
“machtigt
[LDD, hof] tot wederopzegging om namens huisarts al die werkzaamheden te verrichten die noodzakelijk zijn om de volledige betaling van de medische verrichtingen te incasseren onder de voorwaarde dat de betaling van de vergoeding van deze verrichtingen, alsmede de ziekenfondshonoraria, over worden gemaakt op rekeningnummer (…) van [SBD, hof].”
2.6.
Op grond van art. 2 sub a, tweede en derde gedachtestreepje van de financiële dienstverleningsovereenkomst zijn via de bankrekening van SBD betalingen gedaan aan [geïntimeerde] en de andere huisartsen die gebruik maakten van de declaratieservice. Het kwam voor dat ten behoeve van een andere huisarts ontvangen gelden daarvoor werden aangewend.
2.7.
Door middel van inloggegevens kon [geïntimeerde] op de website van LDD haar rekening-courantoverzicht raadplegen. Het rekening-courantoverzicht bevatte een totaaloverzicht van de actuele stand van zaken van de ingediende declaraties, volgens de door LDD bijgehouden administratie. Op het overzicht werden de volgende kolommen vermeld, met daaronder telkens de relevante gegevens per ‘batchnummer’:
Batchnummer
Indiendatum zorgverlener bij LDD
Categorie
Bedrag verwerkt en gefactureerd
Definitief afgewezen declaratieregels
Door LDD betaald aan huisarts
Bedrag direct betaald aan huisarts
Aan huisarts nog te vergoeden
Door LDD nog te ontvangen
2.8.
LDD is op 15 september 2009 in staat van faillissement verklaard en SBD op 6 oktober 2009. De curator mr. Verdaas is als zodanig aangesteld in beide faillissementen.
2.9.
De curator heeft Cerios, destijds genaamd Valori, in 2010 opdracht gegeven om onderzoek te verrichten naar de vorderingen en schulden van LDD/SBD jegens de circa 1.500 huisartsen die evenals [geïntimeerde] een financiële dienstverleningsovereenkomst hadden gesloten. In het onderzoeksrapport van Cerios van 8 juli 2010 staat, voor zover van belang:

INLEIDING
(…)
De derdengeldrekening heeft een positief banksaldo (per datum faillissement SBD: circa 14 miljoen euro). (…).
Er is bij het uitspreken van het faillissement van LDD geen goed zicht op de financiële positie (vordering of schuld) van de aangesloten huisartsen. (…)”
2.10.
Op basis van het onderzoek door Cerios heeft de curator geconcludeerd dat vanaf maart 2005 tot aan het faillissement via de bankrekening van SBD ten behoeve van [geïntimeerde] minder is ontvangen dan aan [geïntimeerde] is betaald.
2.11.
Het onderhavige geding heeft voor partijen het karakter van een proefprocedure. Dit is de uitkomst van overleg tussen enerzijds de curator en anderzijds de rechtsbijstandsverzekeraars van een substantieel aantal huisartsen-debiteuren in het faillissement van SBD, die gelijkluidende verweren voeren tegen gelijksoortige vorderingen van de curator. Partijen zijn overeengekomen dat de rechtbank Amsterdam (en dus in hoger beroep dit hof) bevoegd is kennis te nemen van hun geschil.

3.Beoordeling

3.1.
De rechtbank heeft de curator toegelaten tot het bewijs van de omvang van zijn vordering op [geïntimeerde] . Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt ieder van partijen met een aantal grieven op. Het incidenteel appel van [geïntimeerde] wordt hierna om proceseconomische redenen eerst behandeld.
Inleiding
3.2.
Partijen zijn het eens over de volgende feiten en omstandigheden:
1) SBD had in het voor de beslissing relevante tijdvak tot doel: het als afgescheiden vermogen beheren van derdengelden in verband met de financiële dienstverleningsovereenkomsten die huisartsen met LDD hadden gesloten;
2) SBD was verplicht om de bedragen die zij voor een huisarts op haar bankrekening had ontvangen (van zorgverzekeraars en particuliere patiënten) aan die huisarts te voldoen, en
3) iedere huisarts was gerechtigd om nakoming te vorderen van SBD van de onder 2 genoemde verplichting.
3.3.
Wat partijen verdeeld houdt, is of SBD op haar beurt het recht heeft verkregen in eigen naam (en voor eigen rekening) eventueel te veel betaalde bedragen terug te vorderen van een huisarts, dan wel of (uitsluitend) aan LDD dat recht toekomt.
De financiële dienstverleningsovereenkomst
3.4.
De curator stelt dat SBD bedoeld terugvorderingsrecht op grond van de financiële dienstverleningsovereenkomst heeft verkregen. Hij heeft aan die stelling primair het volgende ten grondslag gelegd. SBD betaalde bedragen aan de huisartsen. Dit waren bedragen die SBD voor de huisartsen had ontvangen (van zorgverzekeraars of patiënten). Dit betrof ook betalingen voor bij LDD ingediende, maar nog niet door zorgverzekeraars aan SBD betaalde declaraties. SBD betaalde de laatstgenoemde bedragen aan de huisartsen ter uitvoering van het bepaalde in art. 2 sub a, tweede en derde gedachtestreepje van de tussen LDD en de huisartsen gesloten financiële dienstverleningsovereenkomsten. Telkens wanneer een nog niet door de zorgverzekeraar aan SBD betaalde declaratie werd voldaan, verkreeg SBD een voorwaardelijke vordering op de huisarts. Het bestaan van die vordering hing af van de vraag of de opschortende voorwaarde werd vervuld dat de zorgverzekeraar de declaratie niet zou betalen aan SBD. Daarnaast ontstond een vordering van SBD op een huisarts wanneer SBD van een zorgverzekeraar een voorschot op nog te verwerken declaraties had ontvangen en SBD dat voorschot had doorbetaald aan de huisarts, maar later weer had terugbetaald aan de zorgverzekeraar.
3.5.
[geïntimeerde] erkent dat op grond van de financiële dienstverleningsovereenkomst een terugbetalingsverplichting kon ontstaan, maar wijst erop dat die overeenkomst met LDD is gesloten, dat SBD geen partij is bij die overeenkomst en dat dus (uitsluitend) LDD een terugvorderingsrecht toekomt. Bovendien ontstond volgens [geïntimeerde] niet reeds een (voorwaardelijke) terugbetalingsverplichting indien SBD een declaratie aan de huisarts voldeed waarvoor de zorgverzekeraar niet (of nog niet) aan SBD had betaald, zoals de curator stelt. Volgens haar is voor het ontstaan van een terugbetalingsverplichting (die dan meteen onvoorwaardelijk is) vereist dat komt vast te staan dat LDD alles eraan heeft gedaan om de door een huisarts ingediende declaratie te innen, maar de zorgverzekeraar die declaratie toch niet heeft betaald, omdat de verzekeringsgegevens onjuist waren of omdat de declaratie om andere redenen inhoudelijk door de zorgverzekeraar werd betwist.
3.6.
Het hof stelt voorop dat de financiële dienstverleningsovereenkomst, volgens de tekst, met LDD is gesloten. Het betoog van de curator komt erop neer dat de tekst van de overeenkomst niet doorslaggevend is, onder meer omdat LDD tevens als vertegenwoordiger van SBD is opgetreden bij de totstandkoming van deze overeenkomst.
3.7.
Het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam – dat wil zeggen: als wederpartij van die ander – is opgetreden dan wel (mede) als vertegenwoordiger van een derde, is naar vaste rechtspraak afhankelijk van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Bij de beantwoording van de vraag of uit de inhoud van de financiële dienstverleningsovereenkomst voor SBD een zelfstandig vorderingsrecht jegens SBD voortvloeit komt het naar vaste rechtspraak aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de contractsbepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.8.
Bij beide normen zijn alle feiten en omstandigheden van belang. Alle feiten en omstandigheden in deze zaak, in onderlinge samenhang bezien, leiden tot het oordeel dat de vordering van de curator niet toewijsbaar is op de primaire (contractuele) grondslag. Hiertoe is het volgende redengevend.
3.9.
Uit de financiële dienstverleningsovereenkomst en de daarbij behorende, door [geïntimeerde] ondertekende, machtiging blijkt dat LDD “ter zekerheid van de praktijk
[X] ”gebruik zou maken van een derdenrekening waardoor de praktijk van [geïntimeerde] “gevrijwaard zou zijn van de operationele risico’s van LDD”. Ook uit hetgeen verder in deze documenten is bepaald, volgt dat LDD de operationele taken van het declaratieproces op zich zou nemen, dat LDD de risico’s daarvan zou dragen, alsmede dat gebruik zou worden gemaakt van een derdenrekening in het belang van (de praktijk van) [geïntimeerde] . Daaruit volgt niet dat is overeengekomen dat [geïntimeerde] jegens SBD verplicht werd tot terugbetaling van te veel ontvangen gelden.
3.10.
Dat volgt ook niet uit de omstandigheid dat [geïntimeerde] blijkens de financiële dienstverleningsovereenkomst en bijbehorende machtiging heeft aanvaard dat het betalingsverkeer dat samenhing met de geïncasseerde bedragen feitelijk via de rekening van SBD zou verlopen. Dat zou anders zijn indien [geïntimeerde] daaruit redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat SBD een eigen recht tot terugvordering van te veel betaalde bedragen jegens haar zou verkrijgen. Dat [geïntimeerde] dat had moeten begrijpen terwijl was overeengekomen dat LDD de operationele risico’s van de financiële dienstverleningsovereenkomst zou dragen, valt niet in te zien.
3.11.
Dat [geïntimeerde] jegens SBD verplicht werd tot terugbetaling van te veel ontvangen gelden, volgt evenmin uit de in rov. 3.2 hiervoor vermelde verplichting van SBD om de bedragen die zij voor [geïntimeerde] had ontvangen door te betalen aan [geïntimeerde] en het recht van [geïntimeerde] om SBD zo nodig om nakoming van die verplichting te vragen. De plicht van SBD en het daartegenover staande recht van [geïntimeerde] vloeien voort uit de omstandigheid dat SBD – in het belang van [geïntimeerde] – als stichting derdengelden zou optreden. Daaruit volgt echter niet dat SBD automatisch, dus zonder dat daarover iets was afgesproken met [geïntimeerde] , een eigen vorderingsrecht verkreeg jegens [geïntimeerde] . Hierbij is ook van belang dat [geïntimeerde] onweersproken heeft aangevoerd dat nooit tegen de huisartsen is gezegd dat zij mogelijk moesten terugbetalen aan SBD.
3.12.
De akte van oprichting van SBD en de beheerovereenkomst ondersteunen de stelling van de curator ook niet. [geïntimeerde] heeft onbetwist aangevoerd dat zij die documenten voorafgaand aan het faillissement van SBD niet kende. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan daarom niet worden geoordeeld dat SBD die documenten mocht opvatten als een tot haar gerichte verklaring van [geïntimeerde] met als inhoud dat [geïntimeerde] ermee instemde dat SBD een (zelfstandig) vorderingsrecht op haar zou verkrijgen.
3.13.
Het betoog van de curator dat uit het gedrag van partijen in de uitvoeringsfase van de financiële dienstverleningsovereenkomst kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] jegens SBD een terugbetalingsverplichting op zich heeft genomen, vindt evenmin steun in de feiten en omstandigheden in deze zaak. Dat zal nu worden toegelicht.
3.14.
Anders dan de curator meent, is niet komen vast te staan dat een rekening-courantverhouding is ontstaan tussen SBD en [geïntimeerde] . Huisartsen zoals [geïntimeerde] mochten erop vertrouwen dat zij een rekening-courantverhouding met LDD hadden (en niet met SBD). LDD zou de financiële dienstverleningsovereenkomst immers uitvoeren. Bovendien heeft [geïntimeerde] er onweersproken op gewezen dat op het rekening-courantoverzicht alleen de naam van LDD werd genoemd (zie ook rov. 2.7 hiervoor). De curator heeft hier te weinig tegenover gesteld. Alleen de stelling dat LDD in opdracht van SBD op grond van de beheerovereenkomst alle betalingen in één administratieve rekening bijhield, is daartoe ontoereikend. Uit niets blijkt immers dat voor [geïntimeerde] kenbaar was dat LDD het overzicht niet voor zichzelf maar voor SBD bijhield.
3.15.
Dat SBD op basis van de financiële dienstverleningsovereenkomst krediet verleende aan [geïntimeerde] , in die zin dat SBD en [geïntimeerde] een overeenkomst van geldlening zijn aangegaan, blijkt ook nergens uit. Bovendien is van belang dat [geïntimeerde] (onbetwist) heeft aangevoerd dat SBD voor de datum van het faillissement nimmer heeft gepretendeerd een vordering op de huisartsen te hebben, dat SBD voordien ook nooit daadwerkelijk geld van de huisartsen heeft teruggevorderd en dat alleen LDD (eenmalig) aan [geïntimeerde] heeft gevraagd een saldotekort aan te vullen.
3.16.
Andere feiten en omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat SBD een zelfstandig vorderingsrecht jegens [geïntimeerde] aan de financiële dienstverleningsovereenkomst kan ontlenen, zijn gesteld noch gebleken. Bij deze uitkomst kan in het midden blijven of LDD bij de totstandkoming van de dienstverleningsovereenkomst heeft beoogd (mede) als vertegenwoordiger van SBD op te treden. Ook indien dat het geval is, kan [geïntimeerde] niet op grond van die overeenkomst op vordering van SBD tot terugbetaling worden veroordeeld.
3.17.
Het voorgaande betekent dat het incidenteel appel in zoverre slaagt dat het hof de rechtbank niet volgt in haar oordeel dat de financiële dienstverleningsovereenkomst inhoudt dat SBD [geïntimeerde] kan aanspreken tot terugbetaling.
3.18.
Dat betekent echter niet dat de vorderingen van de curator nu voor afwijzing gereed liggen. De curator heeft nog andere grondslagen voor zijn vordering aangevoerd. Die grondslagen zullen thans worden onderzocht.
Redelijkheid en billijkheid
3.19.
De curator heeft een beroep gedaan op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. De curator meent dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat SBD een vorderingsrecht heeft, in verband met de gerechtvaardigde belangen van de huisartsen-crediteuren in het faillissement van SBD. Deze huisartsen zullen bij voldoening van de vordering door [geïntimeerde] aan SBD een groter deel van hun vordering op SBD betaald krijgen, omdat SBD geen andere crediteuren heeft. Bij voldoening aan LDD zou het geld moeten worden gedeeld met de overige crediteuren van LDD. Die uitkomst zou volgens de curator geen recht doen aan het doel van de derdengeldenconstructie, zoals omschreven in de financiële dienstverleningsovereenkomst.
3.20.
Het betoog van de curator wordt verworpen. Voor zover achteraf al zou kunnen worden vastgesteld dat meer aan [geïntimeerde] is betaald dan haar op grond van de financiële dienstverleningsovereenkomst toekomt, heeft mogelijk LDD nog een vordering op [geïntimeerde] . In dat geval kan [geïntimeerde] zich in beginsel tegen die aanspraak verweren met een beroep op verrekening van de schade die zij meent te hebben geleden (van bijna € 22.000,00) door tekortkomingen van LDD in de nakoming van haar verbintenissen uit de financiële dienstverleningsovereenkomst. Dat beroep op verrekening zou succesvol kunnen zijn. Zelfs de curator sluit immers niet uit dat LDD fouten heeft gemaakt bij de controle of indiening van declaraties van [geïntimeerde] en dat LDD daarvoor aansprakelijk is (mr. Verdaas is tevens als curator aangesteld in het faillissement van LDD). Volgens de curator kan [geïntimeerde] zich jegens SBD niet met een beroep op verrekening verweren. Dat betekent dat als de redenering van de curator zou worden gevolgd de uitkomst nadelig zou zijn voor [geïntimeerde] . Daar komt bij dat de andere huisartsen geen partij zijn bij de financiële dienstverleningsovereenkomst die met [geïntimeerde] is gesloten. Niet valt in te zien waarom het belang van [geïntimeerde] moet worden achtergesteld bij de eventuele belangen van deze derden. Een faillissement heeft naar zijn aard nu eenmaal tot gevolg dat niet alle schuldeisers helemaal kunnen worden voldaan. Uit de eisen van redelijkheid en billijkheid vloeit niet voort dat dit gevolg in het nadeel van [geïntimeerde] moet worden gecorrigeerd.
Derdenbeding
3.21.
De curator heeft voorts gesteld dat de huisartsen – al dan niet stilzwijgend – het beding in de beheerovereenkomst tussen LDD en SBD hebben aanvaard dat inhoudt dat SBD ontvangen gelden moet uitkeren aan de rechthebbende huisartsen. Volgens de curator vloeit daaruit voort dat daartegenover op de huisartsen de verplichting is komen te rusten tot terugbetaling aan SBD van (eventueel) te veel ontvangen bedragen. Deze stelling strandt reeds omdat zij veronderstelt dat aan het (gestelde) ten gunste van de huisartsen gemaakte beding een verplichting ten laste van de huisartsen zou zijn verbonden, te weten dat zij eventueel te veel ontvangen bedragen aan SBD moeten terugbetalen. Dat blijkt echter nergens uit.
Onverschuldigde betaling
3.22.
De curator heeft als laatste te bespreken grondslag bij repliek in eerste aanleg aangevoerd: “
Indien of voor zover SBD, door aan een Huisarts meer te betalen dan SBD voor die huisarts daadwerkelijk had ontvangen, geen verplichting van LDD of van SBD is nagekomen, kan SBD dat meerdere, ex artikel 6:203 BW, als onverschuldigd betaald van die Huisarts terugvorderen”. De curator heeft zich op de comparitie in hoger beroep op het standpunt gesteld dat SBD in eigen naam heeft betaald, dat SBD alleen verplicht was de bedragen die zij voor een huisarts op haar bankrekening had ontvangen aan die huisarts te voldoen en dat elke andere betaling een onverschuldigde betaling was, omdat SBD niet verplicht was vooruitbetalingen te doen.
3.23.
Aan de curator kan worden toegegeven dat uit niets blijkt dat SBD jegens de huisartsen de verplichting op zich heeft genomen vooruitbetalingen te doen. Juist is ook dat degene die een ander in eigen naam iets heeft betaald zonder daartoe zelf gehouden te zijn, in beginsel een vordering tot teruggave heeft van een gelijk bedrag (zie art. 6:203 BW). Degene die desbewust verkiest in eigen naam de schuld van een ander te voldoen, kan het betaalde echter niet als onverschuldigd terugvorderen (vgl. reeds onder het oude recht HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4576, rov. 3.3).
3.24.
Laatstbedoelde situatie doet zich hier voor. Nadat een declaratie door een huisarts was ingediend, moest LDD op grond van art. 2 sub a, tweede en derde gedachtestreepje van de financiële dienstverleningsovereenkomst binnen 6 of 8 weken betalen. Deze contractsbepaling vormt de rechtsgrond voor de betalingen die de curator als ‘vooruitbetalingen’ heeft aangeduid. [geïntimeerde] heeft betoogd dat SBD deze vooruitbetalingen voldeed voor LDD. De curator heeft dat erkend, waar ook hij heeft gesteld (MvG nr. 24) dat SBD deze betalingen deed ter uitvoering van de tussen LDD en de huisartsen gesloten overeenkomsten. De curator heeft niet aangetoond dat SBD los van de financiële dienstverleningsovereenkomst nog andere betalingen aan [geïntimeerde] heeft voldaan. Integendeel, [geïntimeerde] heeft gesteld dat zij meer (niet betwiste) declaraties bij LDD heeft ingediend dan aan haar zijn uitbetaald en de curator heeft dat niet voldoende gemotiveerd betwist. Bovendien heeft de curator op de comparitie in hoger beroep verklaard dat hij niet meer bewijs kan leveren dan hij al heeft gedaan.
3.25.
Gelet op al het voorgaande geldt voor alle vooruitbetalingen die hebben plaatsgevonden dat [geïntimeerde] deze betalingen heeft mogen opvatten als betalingen van SBD die ertoe strekten verbintenissen van LDD jegens [geïntimeerde] na te komen. Deze betalingen zijn te beschouwen als nakoming door een derde als bedoeld in art. 6:30 BW en kunnen niet als onverschuldigd betaald worden teruggevorderd. De enkele stelling van de curator dat vanaf maart 2005 tot aan de datum van het faillissement via de bankrekening van SBD ten behoeve van [geïntimeerde] minder is ontvangen dan aan [geïntimeerde] is betaald, is onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden.
Slotsom
3.26.
Uit het voorgaande blijkt dat [geïntimeerde] met recht heeft aangevoerd dat de vorderingen van de curator niet toewijsbaar zijn.
3.27.
De bewijsaanbiedingen hebben geen betrekking op feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere beslissing in deze zaak kunnen leiden en worden daarom als niet ter zake dienend gepasseerd.
3.28.
Het incidenteel appel slaagt. De grieven in het principaal appel behoeven geen behandeling omdat deze grieven niet meer tot de beoogde toewijzing van de vordering kunnen leiden.
3.29.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. De curator zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen af,
veroordeelt de curator in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 868,- aan verschotten en € 2.316,- voor salaris, in principaal hoger beroep op € 718,- aan verschotten en € 4.173,- voor salaris en in incidenteel hoger beroep op € 2.086,50 voor salaris, alsmede op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt,
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, M.M. Korsten-Krijnen en H. Struik
en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 april 2019.