ECLI:NL:GHAMS:2019:1436

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
200.251.290/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen met betrekking tot de kinderen van de moeder en de vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij de kinderen van de moeder onder toezicht zijn gesteld. De moeder, die in hoger beroep is gekomen, betwist de noodzaak van deze ondertoezichtstelling. De kinderen, [kind A], [kind B], [kind C] en [kind D], verblijven bij de moeder, terwijl de vader, die tien kinderen uit eerdere huwelijken heeft, ook betrokken is. De moeder voert aan dat er geen bedreiging is voor de ontwikkeling van de kinderen en dat zij in een veilige omgeving opgroeien. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter zorgen geuit over de situatie, onder andere vanwege de voorgeschiedenis van de vader en meldingen van seksueel misbruik en mishandeling. Tijdens de zitting zijn de kinderen gehoord, en zij gaven aan dat alles goed gaat thuis en op school. Het hof heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en concludeert dat er onvoldoende gronden zijn voor een ondertoezichtstelling van [kind A], [kind B] en [kind D]. De beschikking van de kinderrechter wordt vernietigd voor deze kinderen. Voor [kind C] zijn er echter wel zorgen geuit, en het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling voor hem noodzakelijk is. De beschikking wordt in die zin bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.251.290/01
zaaknummer rechtbank: C/13/654868 JERK 18-968
beschikking van de meervoudige kamer van 23 april 2019 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. Belkhir te Amsterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie: Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de na te noemen minderjarige [kind A] (hierna te noemen: [kind A] );
- de na te noemen minderjarige [kind B] (hierna te noemen: [kind B] );
- de na te noemen minderjarige [kind C] (hierna te noemen: [kind C] );
- de na te noemen minderjarige [kind D] (hierna te noemen: [kind D] );
- [de vader] , de vader van de kinderen (hierna te noemen: de vader);
- de stichting Jeugdbescherming regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 24 oktober 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 14 december 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 oktober 2018.
2.2
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [kind B] en [kind A] , ieder afzonderlijk, gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 28 februari 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Voor de moeder is de heer A.D. Abdi opgetreden als tolk in de Pashto taal;
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door F. Huizinga;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn gehuwd geweest. Zij zijn op 1 december 2010 gescheiden van tafel en bed en vervolgens is het huwelijk ontbonden. Uit hun relatie zijn geboren:
- [kind A] , geboren [in] 2003;
- [kind B] , geboren [in] 2004;
- [kind C] , geboren [in] 2009;
- [kind D] , geboren [in] 2017;
(hierna tezamen: de kinderen).
3.2
De kinderen verblijven bij de moeder. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.3
De vader heeft tien kinderen uit vorige huwelijken, waaronder [zoon] (hierna: [zoon] ), geboren [in] 2001. [zoon] woonde tot augustus 2016 bij het gezin. Hij is uit huis geplaatst. Het gezin heeft geen contact meer met hem.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de kinderen onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 24 oktober 2018 tot 24 oktober 2019.
4.2
De moeder verzoekt het inleidend verzoek van de GI af te wijzen dan wel te bepalen dat de ondertoezichtstelling in duur wordt beperkt.
4.3
De raad heeft ter zitting verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de vraag of ten tijde van de bestreden beschikking de gronden aanwezig waren voor een ondertoezichtstelling van de kinderen en zo ja, of deze gronden thans nog aanwezig zijn.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
De moeder betoogt in haar hoger beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, onder meer dat er geen grond bestaat voor de ondertoezichtstelling van de kinderen. Zij voert daartoe het volgende aan. De kinderen worden niet in hun ontwikkeling bedreigd. Er is sprake van een stabiele, veilige en rustige omgeving bij de moeder. Van seksueel misbruik of fysiek geweld is geen sprake. Daartoe verwijst zij naar de verklaringen van de school, de huisarts en de wijkagent, zoals weergegeven in het rapport van de raad van 27 september 2018. Aan de ondertoezichtstelling zijn twee zorgmeldingen vooraf gegaan, een van de school van [kind B] en een van Veilig Thuis. De moeder bestrijdt de inhoud van deze meldingen. [kind B] heeft de diefstal niet gepleegd en het schoolniveau is wel passend voor haar. De anonieme melding, waarin gesteld werd dat [kind B] en [kind A] seksueel misbruikt zouden worden door de vader, is vermoedelijk door zijn familie gedaan en is enkel te wijten aan een slechte verstandhouding. Voorts zijn de geuite beschuldigingen niet nader onderbouwd. Uit de rapporten blijkt niet dat er bijzonderheden zijn met betrekking tot [kind A] ’s seksuele ontwikkeling. De moeder werkt mee aan de hulpverlening en is goed bereikbaar voor hen. De meldingen zien niet op [kind D] en [kind C] , maar ook zij zijn onder toezicht gesteld. Dat is ten onrechte. [kind C] ontwikkelt zich goed. [kind D] is zelfs nog nooit gezien door de jeugdbescherming. Ook [kind B] ontwikkelt zich goed en heeft haar taalachterstand ingehaald. Hulpverlening kan ook in het vrijwillig kader plaatsvinden. De scholen van de kinderen en de huisarts hebben zicht op het gezin.
5.4
[kind B] en [kind A] hebben in het kindgesprek - kort samengevat - aangegeven dat er geen reden is tot zorg. Alles gaat prima bij hen thuis en op school. Zij ervaren de bemoeienis van de raad als zeer vervelend en belastend.
5.5
De raad voert aan dat de gronden voor een ondertoezichtstelling van de kinderen aanwezig zijn. De raad heeft ter zitting daartoe het volgende naar voren gebracht. Er bestaan grote zorgen omtrent het gezin gezien de voorgeschiedenis, waarbij sprake is geweest van mishandeling en verstoting van [zoon] . Bovendien is de vader twintig jaar geleden veroordeeld voor seksueel misbruik. Thans is er een anonieme melding gedaan voor wat betreft seksueel misbruik en mishandeling en een melding van de school van [kind B] met zorgen over haar ontwikkeling. Daarnaast zijn er zorgen omdat de vader in beeld is geweest bij de wijkagent vanwege betrokkenheid bij incidenten in de moskee. Voornoemde zorgen hebben de ouders tot op heden nog niet kunnen wegnemen, omdat zij geen inzicht geven in hun thuissituatie en hulpverlening niet toelaten. Dat maakt dat de raad betrokken wil blijven om onderzoek te kunnen doen naar wat er gaande is in het gezin en of de zorgen terecht zijn.
5.6
Het hof overweegt op grond van de stukken van het dossier en het ter zitting besprokene als volgt. Vaststaat dat het gezin een belaste familiegeschiedenis heeft. Naar het oordeel van het hof zijn er echter onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat [kind A] , [kind B] en [kind D] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De zorgen over de ontwikkeling van [kind B] , waar de school destijds melding van heeft gemaakt, bestaan thans niet meer, hetgeen de raad ter zitting ook heeft onderschreven. Er zijn door school geen zorgen geuit met betrekking tot [kind A] en [kind D] . Ook voor het overige zijn er naar het oordeel van het hof geen concrete, objectieve aanwijzingen voor seksueel misbruik, mishandeling of ernstige ontwikkelingsbedreiging op een ander vlak ten aanzien van [kind B] , [kind A] en [kind D] . Weliswaar bestaan er vermoedens van mishandeling door de vader van [zoon] , is [zoon] uithuisgeplaatst en door de ouders verstoten, maar hieruit kan nog niet worden afgeleid dat (ook) ten aanzien van [kind A] , [kind B] en [kind D] sprake is van kindermishandeling. De veroordeling van de vader voor een zedendelict twintig jaar geleden, acht het hof een onvoldoende aanknopingspunt voor het oordeel dat er thans ten aanzien van voornoemde kinderen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Ditzelfde geldt voor de anonieme melding waarin wordt gesteld dat [kind A] en [kind B] misbruikt zouden worden, nu deze beschuldiging geenszins met objectieve gegevens gestaafd is. Bovendien heeft de moeder uitleg gegeven over de vermoedelijke aanleiding van deze melding, namelijk een slechte relatie met de familie van de vader en [kind A] en [kind B] vertonen thans op school geen kindsignalen van kindermishandeling of seksueel misbruik. De omstandigheden dat het gezin naar binnen is gekeerd en hulpverlening geen, althans onvoldoende inzicht heeft in de gezinssituatie, vormen naar het oordeel van het hof op zichzelf in de gegeven omstandigheden onvoldoende grond voor een ondertoezichtstelling. Voorts overweegt het hof dat de moeder ter zitting heeft toegezegd dat zij bereid is op school over de situatie op school in gesprek te gaan met de GI om zo eventuele zorgen weg te nemen. Het hof gaat ervan uit dat de moeder die toezegging gestand zal doen. Gelet op al het voorgaande, is het hof van oordeel dat er ten tijde van de bestreden beschikking, maar ook nu onvoldoende grond bestaat voor een ondertoezichtstelling van [kind D] , [kind B] en [kind A] . Het hof zal de beschikking ten aanzien van [kind D] , [kind B] en [kind A] vernietigen en het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van deze kinderen afwijzen.
5.7
Dat ligt naar het oordeel van het hof anders voor wat betreft [kind C] . In zijn geval is voldoende gebleken van zorgelijke kindsignalen, te weten vermoeidheid op school en een laag welbevinden. [kind C] gaat laat naar bed en moet in voorkomend geval ’s nachts voor zijn kleine broertje zorgen. Voorts heeft de raad ter zitting in hoger beroep aangegeven dat [kind C] heeft gezegd dat hij wordt geslagen door zijn moeder en dat de school zich zorgen maakt. Ook is er weinig zicht op zijn ontwikkeling. Het hof ziet in deze omstandigheden voldoende aanwijzingen dat [kind C] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Er moet daarom inzicht komen in de thuissituatie en in wat [kind C] aan hulp nodig heeft. Omdat de moeder daar niet vrijwillig aan meewerkt, is een ondertoezichtstelling noodzakelijk. Het hof is van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. Het hof zal de beschikking waarvan beroep ten aanzien van [kind C] derhalve bekrachtigen. Het hof ziet geen aanleiding de duur van de ondertoezichtstelling te beperken.
5.8
Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij [kind A] , [kind B] en [kind D] onder toezicht zijn gesteld van 24 oktober 2018 tot 24 oktober 2019 -en opnieuw rechtdoende-;
wijst af het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [kind A] , [kind B] en [kind D] ;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij [kind C] onder toezicht is gesteld van 24 oktober 2018 tot 24 oktober 2019;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mrs. T.A.M. Tijhuis, J. Jonkers en J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van Tol als griffier, en is op 23 april 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.