ECLI:NL:GHAMS:2019:1430

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
200.244.622/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om gezag over kinderen na overlijden moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van de kinderen [kind A] en [kind B] na het overlijden van hun moeder. De vader had verzocht om met het eenhoofdig gezag over de kinderen te worden belast, terwijl de grootmoeder, die al geruime tijd voor de kinderen zorgde, dit verzoek betwistte. De moeder had in het gezagsregister laten aantekenen dat het haar wens was dat de grootmoeder na haar overlijden voogdij over de kinderen zou krijgen. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds eind 2016 bij de grootmoeder wonen en dat zij zich daar goed ontwikkelen. De vader had nooit in gezinsverband met de kinderen samengeleefd en had een beperkte rol in hun opvoeding. Het hof oordeelde dat er gegronde vrees bestond dat de belangen van de kinderen verwaarloosd zouden worden als het verzoek van de vader werd ingewilligd. Daarom heeft het hof het verzoek van de vader afgewezen en de GI, De Jeugd & Gezinsbeschermers, belast met de voogdij over de kinderen. Het hof benadrukte het belang van een stabiele opvoedomgeving voor de kinderen en dat zij omgang met hun vader moeten kunnen behouden, maar dat dit het beste kan onder begeleiding van een neutrale instantie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.244.622/01
Zaaknummers rechtbank: C15/252721/FARK 16/7560 en C/15/255844/FA RK 17/1229
Beschikking van de meervoudige kamer van 23 april 2019 inzake
[de grootmoeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de grootmoeder,
advocaat: mr. L. de Groot te Leusden,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. F.S.C. Thijsse te Den Helder.
Als belanghebbenden zijn voorts aangemerkt:
- de na te noemen minderjarige [kind A] (hierna te noemen: [kind A] );
- de na te noemen minderjarige [kind B] (hierna te noemen: [kind B] );
- de gecertificeerde instelling De Jeugd & Gezinsbeschermers, gevestigd te Amsterdam (hierna te noemen: de GI);
- [de grootvader] (hierna te noemen: de grootvader);
- de raad voor de kinderbescherming.
Als informant is aangemerkt:
- mr. M. van der Weide (hierna te noemen: de bijzondere curator).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 13 juni 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De grootmoeder is op 3 augustus 2018 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 13 juni 2018.
2.2
De man heeft op 9 oktober 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- Productie 1 van de zijde van de grootmoeder, ingekomen op 28 augustus 2018;
- Producties 14 en 15 van de zijde van de grootmoeder, ingekomen op 19 september 2018;
- Producties 16 tot en met 21 van de zijde van de grootmoeder, ingekomen op 12 februari 2019;
- Producties 13 tot en met 18 van de zijde van de man, ingekomen op 28 februari 2019.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 8 maart 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
-de grootmoeder, bijgestaan door mr. L. de Groot;
- de man, bijgestaan door mr. F.S.C. Thijsse;
- de GI vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de grootvader;
- de raad vertegenwoordigd door mw. D.M. van Dijk.
2.5
De bijzondere curator heeft bij faxbericht van 31 januari 2019 laten weten verhinderd te zijn om ter zitting te verschijnen. De beide advocaten hebben pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
De man heeft een relatie gehad met de [de moeder] (hierna: de moeder). Uit deze relatie zijn geboren:
- [kind A] [in] 2007 te [geboorteplaats] ;
- [kind B] [in] 2013, te [geboorteplaats] .
[kind A] en [kind B] worden hierna gezamenlijk ook wel ‘de kinderen’ genoemd. De man en de moeder zijn gehuwd [in] 2016.
3.2
Op 14 november 2016 heeft de moeder een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank.
3.3
Op 1 december 2016 heeft de moeder in het gezagsregister laten aantekenen dat het haar wens was dat de grootmoeder na haar overlijden zal worden aangewezen tot voogdes over de kinderen.
3.4
Op 9 december 2016 is de moeder overleden.
3.5
Bij beschikking van 5 april 2017 heeft de rechtbank ambtshalve een bijzondere curator benoemd. De bijzondere curator heeft op 30 mei 2017 zijn verslag ingediend.
3.6
Bij beschikking van 1 augustus 2017 van de rechtbank, is de GI op verzoek van de raad belast met de voorlopige voogdij over de kinderen.
3.7
Bij beschikking van 16 augustus 2017 heeft de rechtbank de man op zijn verzoek vervangende toestemming verleend om de kinderen te erkennen.
3.8
Bij beschikking van 26 september 2018 heeft de kinderrechter bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, de kinderen op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar tot 26 september 2019 en een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een netwerkpleeggezin, te weten het gezin van de grootouders, verleend voor de duur van negen maanden, tot 26 juni 2019. Het verzoek van de man tot het verkrijgen van vervangende toestemming om de verblijfplaats van de kinderen te wijzigen is afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de voorlopige voogdij van de GI over de kinderen beëindigd en de man op zijn verzoek belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen. Het verzoek van de grootmoeder om haar te belasten met de voogdij over de kinderen, is evenals het verzoek van de Raad om de GI te belasten met de voogdij over de kinderen afgewezen.
4.2
De grootmoeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende het verzoek van de man om hem te belasten met het gezag alsnog af te wijzen en het verzoek van de raad om de GI te benoemen als voogd over de kinderen toe te wijzen.
4.3
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253g BW bepaalt de rechter, indien van de ouders diegene overlijdt die het gezag over hun minderjarige kinderen alleen uitoefent, dat de overlevende ouder of een derde met het gezag over deze kinderen wordt belast. Het verzoek om de overlevende ouder met het gezag te belasten wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd.
5.2
Ter beantwoording door het hof ligt voor de vraag of er sprake is van een gegronde vrees dat bij toewijzing van het verzoek van de man, de belangen van de kinderen zullen worden verwaarloosd.
5.3
De grootmoeder stelt zich op het standpunt dat de belangen van de kinderen zich verzetten tegen inwilliging van het verzoek van de man om belast te worden met het eenhoofdig gezag over de kinderen. De man heeft nooit in gezinsverband met de kinderen samengeleefd en de kinderen kennen hem dan ook niet goed. Hij is een paar dagen na de geboorte van [kind B] geëmigreerd naar Curaçao. Vanaf april 2016 tot oktober 2016 hebben de kinderen zes maanden met de man samengewoond. In die zes maanden heeft hij zich nauwelijks bemoeid met de kinderen. Dat blijkt ook uit de begeleide omgang die er in het begin op gericht was de kinderen inzicht te geven in wie de man was. Daarnaast ontbreekt het de man aan een netwerk en aan opvoedcapaciteiten. De grootmoeder is daarentegen altijd een betrokken en veilige haven voor de kinderen geweest. Het was bovendien de wil van de moeder dat de kinderen bij de grootmoeder zouden opgroeien. Nu de kinderen reeds vanaf eind 2016 bij de grootmoeder wonen, zou een verplaatsing naar de man, gelet op de gehechtheidsrelatie van de kinderen met hun grootmoeder, een negatieve impact op hun ontwikkeling hebben. Nu er nog veel moet gebeuren in het tot stand brengen van omgang en in de communicatie tussen de man en de grootmoeder, heeft het de voorkeur van de grootmoeder dat de GI wordt belast met de voogdij. Er is een neutrale instantie als buffer nodig. Op termijn zou de grootmoeder graag zelf met de voogdij belast willen worden.
5.4
De man voert aan dat de man en de moeder, anders dan de grootmoeder stelt, een stabiele relatie hadden. Hij is altijd nauw betrokken geweest bij de opvoeding van de kinderen. Hij is twee keer voor langere periode op Curaçao geweest. Een maal gedurende een jaar, van 2009 tot 2010, en eenmaal voor anderhalf jaar van 2013 tot 2015. Dat was omdat het gezin zich wilde vestigen op Curaçao. De man is daarheen gegaan om een baan en huisvesting te vinden. Hij heeft in die tijd goed contact onderhouden met de moeder en de kinderen.
Tijdens het ziekbed van de moeder heeft de man de zorg volledig op zich genomen tot hij door een broer van de moeder de deur werd gewezen. Door de medicatie was de moeder tegen het eind van haar ziekbed niet meer zichzelf. Hij was overvallen door het verzoek tot echtscheiding. Pas nadat de man het huis uit is gezet tijdens het ziekbed van de moeder, is de familie van de moeder intensief betrokken geraakt in het gezin. De man is door hen nooit betrokken bij hulpverlening, wist niet van het familieberaad en was niet welkom op de begrafenis van de moeder. Hij vermoedt dat de moeder door haar familie onder druk is gezet om de voogdij bij de grootmoeder te beleggen
Nadat de man met het gezag is belast heeft hij direct de ziektekostenverzekering geregeld en ook contact opgenomen met school. Het gaat niet goed met de kinderen op school. De man probeert nu hulpverlening te regelen, dat had veel eerder moeten gebeuren. De omgangsmomenten met de kinderen verliepen goed en het is voor de man dan ook onbegrijpelijk waarom de omgangsmomenten zijn teruggebracht tot een uur per zes weken.
Daarbij acht de man de begeleiding door Parlan niet neutraal omdat zij al jaren bij het gezin van de grootmoeder betrokken zijn. Het is niet waar dat de man [kind A] tijdens het incident op 14 juni 2018 pijn heeft gedaan. De kneuzing is pas een week later vastgesteld. Daarbij werkt de grootmoeder niet mee aan het tot stand brengen van contact tussen de kinderen en de man.
5.5
De raad voert aan dat het in het belang van de kinderen is om de voogdij bij een neutrale instantie te beleggen. De kinderen zijn niet door man verzorgd en opgevoed, en het perspectief van de kinderen ligt ook niet bij de man. Wel is het van belang dat wordt geïnvesteerd in de band tussen de man en de kinderen. Nu de verhoudingen tussen de man en de grootmoeder slecht zijn, is het van belang dat een neutrale instantie kan fungeren als buffer en daarbij ook de hulpverlening en de omgang geborgd worden. Zou het gezag bij de man blijven, dan zal de raad in de toekomst een gezagsbeëindiging verzoeken, nu de aanvaardbare termijn reeds is verstreken.
5.6
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. De man en de moeder van de kinderen zijn gehuwd in april 2016. Omdat de man de kinderen voorafgaand aan het huwelijk nog niet had erkend, is de moeder belast gebleven met het eenhoofdig gezag over de kinderen. In november 2016 heeft de moeder een verzoek ingediend tot echtscheiding. Zij was toen al ernstig ziek, als gevolg waarvan ze in december 2016 is overleden. De echtscheiding was ten tijde van het overlijden nog niet rond. Voorafgaand aan het overlijden van de moeder heeft zij in het gezagsregister laten optekenen dat het haar wens was dat de grootmoeder de voogdij over de kinderen zou krijgen. De kinderen wonen sinds eind 2016 bij de grootmoeder. In april 2017 is een begeleide omgangsregeling opgestart tussen de man en de kinderen, waarbij de man eenmaal per drie weken begeleide omgang met de kinderen had. In januari 2018 is deze omgang teruggebracht naar een uur in de zes weken, onder begeleiding. Na in een incident tijdens de omgang op 14 juni 2018, waarbij volgens de pleegzorgbegeleider een handgemeen tussen de man en [kind A] heeft plaats gevonden, heeft de omgang enkele maanden stil gelegen. Sinds december 2018 ziet de man de kinderen een maal in de drie weken anderhalf uur, welke omgang wordt begeleid in het kader van een BOR-traject. Nadat de rechtbank de man had belast met het eenhoofdig gezag, hebben de grootouders zich beroepen op hun blokkaderecht, waardoor de verblijfplaats van de kinderen niet verplaatst kon worden naar de man. Vervolgens heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld van de GI en een machtiging uithuisplaatsing afgegeven voor plaatsing van de kinderen bij de grootmoeder.
5.7
Het hof overweegt als volgt. De kinderen hebben in 2016 een groot verlies geleden door het overlijden van hun moeder. Zij zijn daarna opgevangen door de grootmoeder en haar man, hetgeen in overeenstemming was met de wens van de moeder zoals aangetekend in het gezagsregister. De raad concludeert in zijn rapportage van 22 augustus 2018 dat de kinderen zich op dit moment goed ontwikkelen, hoewel er wat zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [kind B] , die de komende periode verder moeten worden onderzocht. Ook de GI geeft aan dat de kinderen het goed doen bij de grootmoeder en dat er geen zorgen zijn over hun ontwikkeling. Over de betrokkenheid van de man bij de opvoeding van de kinderen voorafgaand aan het overlijden van de moeder verschillen de man en de grootmoeder van mening. De grootmoeder stelt dat de man een minimale rol heeft gespeeld in de opvoeding van de kinderen, terwijl de man stelt dat hij zeer betrokken is geweest bij de opvoeding. Door het hof is niet vast te stellen wat de precieze rol is geweest van de man. Wel is duidelijk dat hij twee maal voor een langere periode in het buitenland heeft verbleven, de laatste periode - naar eigen zeggen - van medio februari 2014 tot eind december 2015 op Curaçao. Parlan geeft in het verslag van de omgang van 22 juni 2018 aan dat de omgang erop gericht is de kinderen inzicht te geven in wie hun vader is. Zijn rol in de opvoeding van de kinderen is, gelet daarop, vooralsnog een beperkte geweest. Parlan geeft aan dat de man niet in staat is de kinderen op een constructieve manier te begeleiden en te begrenzen. Overplaatsing van de kinderen zou volgens Parlan zeer schadelijk voor hen zijn.
De kinderen wonen nu (bijna) twee en een half jaar bij de grootouders. Ter zitting heeft de man aangegeven dat het zijn doel is dat de kinderen bij hem komen wonen. Dat zou betekenen dat de kinderen nu na enkele jaren opnieuw worden geconfronteerd met het wegvallen van een voor hun ontwikkeling belangrijke hechtingsfiguur, te weten hun grootmoeder. Ook zouden zij opnieuw van school moeten wisselen. Zeer aannemelijk is dat de kinderen na het verlies van hun moeder en alle veranderingen die dat in hun leven teweeg bracht, kwetsbaar zijn op het gebied van hun sociale en emotionele ontwikkeling. Dit maakt dat zij er een sterk belang hebben dat hun recht op een continue en stabiele opvoedomgeving (vlg. art 20 IVRK) wordt gewaarborgd. Klaarblijkelijk gaat het op dit moment goed met de kinderen. Zij ontwikkelen zich goed bij de grootouders. Niet gebleken is daarbij dat de zorgen die de man heeft omtrent de schoolprestaties van de kinderen gegrond zijn. Tevens is onduidelijk wat de opvoedvaardigheden van de man zijn. De man heeft een beperkte omgangsregeling met de kinderen, welke in 2018 ook voor langere tijd stil heeft gelegen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat met toewijzing van het verzoek van de man om hem te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen, de belangen van de kinderen zullen worden verwaarloosd. Het hof zal het verzoek van de man dan ook afwijzen.
Dat neemt niet weg dat het hof het van belang acht dat de kinderen omgang behouden met hun vader en dat zij een band met hem kunnen opbouwen. Aangezien de man en de grootmoeder (nog) niet in staat zijn om constructief met elkaar te communiceren – er zal nog een begin moeten worden gemaakt met de noodzakelijke systeemtherapie - zal het hof, overeenkomstig het verzoek van de raad en de grootmoeder, de GI als neutrale instantie belasten met de voogdij over [kind A] en [kind B] . Het hof acht dat het meest in het belang van de kinderen.
5.8
Dit alles leidt tot de volgende beslissing

6.De beslissing

Het hof
vernietigt de beschikking van beroep voor zover daarbij [de man] is belast met het eenhoofdig gezag over [kind A] en
[kind B] , en in zoverre opnieuw rechtdoende:
belast met de voogdij over
[kind A]geboren [in] 2007 te [geboorteplaats] en
[kind B], geboren [in] 2013 te [geboorteplaats] :
de gecertificeerde instelling
De Jeugd & Gezinsbeschermers, gevestigd te Amsterdam;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze beschikking toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, team familie- en jeugdrecht (locatie Alkmaar), ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. A.N. van de Beek en mr. A.P. Vaatstra, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 23 april 2019 in het openbaar uitgesproken door mr. A.R. Sturhoofd.