ECLI:NL:GHAMS:2019:1424
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Benoeming bewindvoerder en mentor in hoger beroep met gegronde redenen tegen benoeming echtgenote
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een bewindvoerder en mentor voor de betrokkene, die lijdt aan beginnende vasculaire dementie. De betrokkene, geboren in 1960, is gehuwd met de echtgenote, maar de relatie tussen hen en de dochters van de betrokkene is verstoord. De echtgenote was eerder benoemd tot bewindvoerder en mentor, maar de dochters en de zus van de betrokkene hebben gegronde redenen aangevoerd tegen deze benoeming. Het hof heeft vastgesteld dat de echtgenote gedurende een periode niet in de echtelijke woning heeft gewoond en dat er financiële problemen zijn ontstaan, wat heeft geleid tot beslag op het inkomen van de betrokkene. De betrokkene heeft in hoger beroep verzocht om de echtgenote te benoemen tot bewindvoerder en mentor, maar het hof heeft geoordeeld dat er gegronde redenen zijn die zich tegen deze benoeming verzetten. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij [de bewindvoerder] is benoemd tot bewindvoerder en mentor, en heeft het verzoek van de betrokkene afgewezen. De beslissing is genomen met inachtneming van de wettelijke bepalingen omtrent de benoeming van bewindvoerders en mentoren, waarbij de voorkeur van de betrokkene en de echtgenote als wettelijk preferente kandidaat zijn gewogen tegen de gegronde redenen die zich tegen hun benoeming verzetten.