In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een grootmoeder en haar kleinkind, hier aangeduid als [de minderjarige]. De grootmoeder, die eerder zorg droeg voor [de minderjarige], verzocht om een uitbreiding van de omgangsregeling, die in eerste aanleg was vastgesteld op één uur begeleide omgang per acht weken. De grootmoeder was van mening dat de huidige regeling niet in het belang van [de minderjarige] was en dat zij recht had op meer contact, met name elk weekend. De GI, de gecertificeerde instelling die belast is met de voogdij, verzocht de eerdere beschikking te bekrachtigen en stelde dat de huidige regeling noodzakelijk was vanwege de problematische relatie tussen de grootmoeder en de pleegouders, en de grootmoeder's gebrek aan acceptatie van de pleegzorgplaatsing.
Tijdens de mondelinge behandeling op 28 februari 2019 zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de grootmoeder, de GI, de vader van [de minderjarige] en de raad voor de kinderbescherming. De raad adviseerde om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij werd opgemerkt dat de grootmoeder de plaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin moest accepteren om tot een uitbreiding van de omgang te komen. Het hof overwoog dat de huidige omgangsregeling het beste aansluit bij de mogelijkheden van [de minderjarige] en de grootmoeder, gezien de spanningen die de omgangsregeling met zich meebracht. Het hof besloot de bestreden beschikking te bekrachtigen en wees het verzoek van de grootmoeder af.