In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Polen in 1985, was aangeklaagd voor het rijden onder invloed van alcohol en zonder rijbewijs op 4 februari 2017 in Den Helder. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt, waarbij het primair verwijt betrekking had op een alcoholgehalte van 585 microgram per liter uitgeademde lucht, wat boven de wettelijke limiet ligt. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf, een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid.
In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het primair ten laste gelegde had begaan, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het subsidiair ten laste gelegde, het rijden onder invloed, werd wel bewezen verklaard. Het hof heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.
Desondanks heeft het hof besloten om geen straf of maatregel op te leggen, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, omdat de verdachte zich in overleveringsdetentie bevond en de rechtbank Amsterdam eerder had besloten tot overlevering aan Polen voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. Het hof heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen personenauto uitgesproken, maar heeft geen verdere straf opgelegd, met het oog op de overlevering aan Polen.