ECLI:NL:GHAMS:2019:1380

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
200.247.224/01 en 200.247.234/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en omgangsregeling in strijd met belangen minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind en de afwijzing van een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. De moeder, die in hoger beroep ging tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Amsterdam, heeft betoogd dat zij in staat is om de zorg voor haar kind te dragen en dat de gronden voor beëindiging van het gezag niet zijn vervuld. Het hof heeft echter geoordeeld dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar kind te dragen. De moeder heeft in het verleden hulpverlening ingeschakeld, maar de problemen van de minderjarige zijn toegenomen, wat heeft geleid tot meerdere uithuisplaatsingen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het ouderlijk gezag van de moeder is beëindigd en de voogdij is toegewezen aan de Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (LJ&R). Daarnaast heeft het hof de verzoeken van de moeder om een omgangsregeling afgewezen, omdat de minderjarige momenteel geen contact met haar wenst en een omgangsregeling in strijd zou zijn met zijn zwaarwegende belangen. Het hof heeft benadrukt dat de complexe problematiek van de minderjarige vraagt om een neutrale en stabiele omgeving, wat momenteel niet bij de moeder kan worden geboden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.247.224/01 en 200.247.234/01
zaaknummers rechtbank: C/13/ 644659 / FA RK 18/1541 en C/13/ 638471 / FA RK 17/7469
beschikking van de meervoudige kamer van 16 april 2019 in de zaak met zaaknummer 200.247.224/01 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. C.M.E. Schreinemacher te Amsterdam,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en in de zaak met zaaknummer 200.247.234/01 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.M.E. Schreinemacher te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden in beide zaken zijn aangemerkt:
- Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (verder te noemen: LJ&R);
- [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beide beschikkingen van de rechtbank Amsterdam van 30 mei 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 30 augustus 2018 in de zaak met zaaknummer 200.247.224/01 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 mei 2018 met zaaknummer C/13/ 644659 / FA RK 18/1541.
De moeder is daarnaast op 30 augustus 2018 in de zaak met zaaknummer 200.247.234/01 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 mei 2018 met zaaknummer C/13/ 638471 / FA RK 17/7469.
2.2
Bij het hof zijn voorts in beide zaken de volgende stukken ingekomen:
- een brief van LJ&R van 23 januari 2019 met bijlagen, ingekomen op 24 januari 2019;
- een brief van de GI van 31 januari 2019, ingekomen op 5 februari 2019;
- een brief van de raad van 25 februari 2019, ingekomen op 27 februari 2019;
- een journaalbericht van de moeder van 28 februari 2019 met bijlagen, ingekomen op 28 februari 2019.
2.3
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [de minderjarige] gesproken.
2.4
De mondelinge behandeling van beide zaken heeft op 13 maart 2019 gelijktijdig plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers;
- de uitvoerend voogd namens LJ&R.
Namens de GI is, met bericht van verhindering, niemand verschenen. Namens de Hoenderloo Groep is evenmin iemand verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de heer [X] (verder te noemen: de vader) is [de minderjarige] geboren [in] 2005. De vader heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en geen geldige verblijfstitel.
De moeder oefende tot aan de beschikking waarvan beroep alleen het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 20 april 2017 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 20 april 2017 tot 20 april 2018 en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [de minderjarige] in een pleeggezin met ingang van 20 april 2017 tot 20 augustus 2017. De moeder heeft hoger beroep ingediend. Bij beschikking van 8 augustus 2017 van dit hof is de beschikking van 20 april 2017 bekrachtigd.
3.3
Bij beschikking van 13 april 2018 van de kinderrechter is de ondertoezichtstelling verlengd tot 22 april 2019 en is de machtiging tot uithuisplaatsing voor dag en nacht bij de ouder zonder gezag dan wel in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 21 oktober 2018.
3.4
Op 14 februari 2017 is [de minderjarige] , na een conflict met de moeder, met haar instemming tijdelijk in een netwerkgezin geplaatst. Na de beschikking van 20 april 2017 is [de minderjarige] in een pleeggezin geplaatst. Op 24 juli 2017 is hij tijdelijk bij zijn oudere halfzus [Y] gaan wonen. Vanaf 22 augustus 2017 verbleef hij in een (perspectiefbiedend) gezinshuis. Sinds 12 januari 2018 verblijft [de minderjarige] bij de Hoenderloo Groep, aanvankelijk op een crisisgroep en sinds februari 2018 in leefgroep [de leefgroep] .

4.De omvang van het geschil

In de zaak met zaaknummer 200.247.224/01
4.1
Bij de bestreden beschikking is, overeenkomstig het verzoek van de raad, het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd en is LJ&R met de voogdij over [de minderjarige] belast.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, - naar het hof begrijpt – het inleidend verzoek van de raad af te wijzen.
In de zaak met zaaknummer 200.247.234/01
4.3
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder om tussen [de minderjarige] en haar een omgangsregeling vast te stellen, afgewezen.
4.4
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar inleidend verzoek toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.247.224/01
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
De moeder betoogt dat niet wordt voldaan aan de gronden van artikel 1:266 BW. Toen [de minderjarige] nog bij haar woonde, ging het goed met hem; hij zat op het gymnasium en hij voetbalde regelmatig. Voor zijn gedragsproblemen heeft de moeder de Opvoedpoli en andere instanties ingeschakeld. Zijn uithuisplaatsing in 2017 was als tijdelijke maatregel bedoeld. Gedurende de uithuisplaatsing werden de problemen van [de minderjarige] echter erger; inmiddels heeft hij in drie pleeggezinnen verbleven en thans verblijft hij bij de Hoenderloo Groep. In het eerste pleeggezin heeft [de minderjarige] gestolen en brand gesticht. De moeder erkent dat [de minderjarige] problemen heeft, maar zij stelt dat die beter beheersbaar zijn bij haar thuis en dat zij beter in staat is hem te begrenzen en te ondersteunen dan pleegouders of andere derden. Zij heeft altijd meegewerkt aan alle hulpverlening. Desondanks is door de GI niet gewerkt aan een terugplaatsing en is het contact tussen de moeder en [de minderjarige] zelfs gesaboteerd. Te snel is besloten dat het perspectief van [de minderjarige] niet meer bij de moeder ligt. De moeder ziet dan ook niet in dat de in artikel 1:266 BW vermelde aanvaardbare termijn zou zijn verstreken. Zij ontkent verder dat bij haar sprake is van persoonlijke problematiek. De moeder kan [de minderjarige] de juiste zorg bieden en hij kan ambulant worden behandeld door een psychiater.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder aan het voorgaande toegevoegd dat zij haar grip op [de minderjarige] verloor toen hij nog bij haar woonde, omdat [de minderjarige] zich onttrok aan haar gezag en [de minderjarige] daarbij steun vond bij de vader die minder streng was voor hem dan de moeder.
5.3
De raad heeft zijn verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder gehandhaafd. Bij [de minderjarige] is sprake van meervoudige complexe problematiek die onder andere maakt dat hij een uitermate neutrale benadering van zijn opvoeder(s) nodig heeft, zonder enige beïnvloeding door eigen belangen, bijvoorbeeld waar het aankomt op het contact met de ouders. Derhalve ligt het perspectief van [de minderjarige] niet bij de moeder (of de vader).
5.4
LJ&R heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het tot voor kort goed ging met [de minderjarige] , zowel op school als in de leefgroep op de Hoenderloo Groep. [de minderjarige] is gaan voetballen en in de groep kreeg hij wegens goed gedrag steeds meer vrijheden. Hij wil graag naar een gezinshuis in de regio [woonplaats] , ook om dichter bij de vader te zijn. Het gaat sinds korte tijd minder goed met [de minderjarige] , te weten sinds de vader in vreemdelingendetentie zit in Rotterdam.
5.5
Uit de stukken is onder andere gebleken dat [de minderjarige] een lange hulpverleningsgeschiedenis heeft, in ieder geval vanaf september 2012 toen hij ook reeds voor de duur van een jaar onder toezicht werd gesteld. Blijkens het raadsrapport van 28 februari 2018 waren er toen zorgen over gedragsproblemen van [de minderjarige] , zijn omgang met oudere kinderen, bedplassen, parentificatie en hechting. Hoewel de GI in juni 2013 besloot geen verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling in te dienen omdat sprake was van een positieve ontwikkeling, verzocht de GI reeds in augustus 2013 alsnog om een ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging uithuisplaatsing, welke verzoeken door de kinderrechter zijn afgewezen. In 2015 is [de minderjarige] gestart bij de Opvoedpoli met de behandeling van zijn gedragsproblemen. In 2016 heeft de Opvoedpoli EMDR gestart en afgerond.
Het verzoek van de GI, leidend tot de onder 3.2 vermelde ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, is ingediend na een escalatie tussen [de minderjarige] en de moeder, waarbij de moeder door de politie werd aangehouden. Voorts waren er zorgen om de instabiele thuissituatie. Omdat de moeder haar emoties onvoldoende kon reguleren, leidend tot verbale en fysieke agressie, was sprake van onvoorspelbaarheid. [de minderjarige] had last van scheidingsproblematiek, waarbij de vader zich negatief uitliet over de moeder, resulterend in gedragsproblemen bij [de minderjarige] en stagnatie van zijn schoolgang.
[de minderjarige] heeft vijf à zes keer van school moeten wisselen vanwege zijn gedragsproblemen. Hij is voorts meerdere keren met de politie in aanraking gekomen.
Na enkele wisselingen van verblijfplaats verbleef [de minderjarige] vanaf augustus 2017 in een gezinshuis waar hij een positieve ontwikkeling liet zien. Vanaf november 2017 liet [de minderjarige] echter in toenemende mate wederom gedragsproblemen zien (intimidatie, liegen, schelden, niet luisteren, agressie) met als gevolg dat [de minderjarige] in januari 2018 in de Hoenderloo Groep is geplaatst omdat hij meer nodig had dan een gezinshuis kon bieden.
De GZ-psycholoog verbonden aan de Bascule heeft, zo blijkt uit het raadsrapport van 28 februari 2018, bij [de minderjarige] als hoogstwaarschijnlijke diagnose PTSS gesteld. Aan zijn gedragsproblemen ligt een trauma ten grondslag, veroorzaakt door negatieve ervaringen waaronder psychische en emotionele verwaarlozing.
Uit het vorenoverwogene blijkt dat, hoewel de hulpverlening langdurig betrokken is bij [de minderjarige] en verschillende vormen van hulp voor hem zijn ingezet (ook door de moeder), zijn problemen zijn toegenomen, niet alleen toen hij nog thuis woonde, maar ook in het pleeggezin en in het gezinshuis, leidend tot gevaarlijke situaties voor [de minderjarige] en zijn omgeving.
5.6
Gelet op de hiervoor geschetste problematiek, alsmede de aard en de duur ervan, is het hof met de rechtbank van oordeel dat sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] . Zijn problematiek is meervoudig en complex en maakt dat aan zijn opvoeder(s) hoge eisen worden gesteld; dermate hoog dat het gezinshuis - dat naar het hof aanneemt is toegerust op kinderen met gedragsproblemen - aan die eisen niet kon voldoen. Niet te verwachten valt dan ook dat de moeder in staat zal zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn te dragen. Uit het Nieuw individueel plan voor [de minderjarige] van 21 december 2018 van de Hoenderloo Groep blijkt dat [de minderjarige] behoefte heeft aan een voorspelbare, betrouwbare, stabiele en neutrale omgeving. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt dat de moeder het beste voor [de minderjarige] wil, maar zij is er niet altijd in geslaagd een stabiele, voorspelbare omgeving voor [de minderjarige] te creëren. In ieder geval waar het het contact tussen [de minderjarige] en de vader betreft, kan de moeder geen neutraliteit waarborgen. Nu naar het oordeel van het hof aan de gronden van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW wordt voldaan, heeft de rechtbank terecht en op juiste gronden het verzoek van de raad strekkende tot de beëindiging van het gezag van de moeder toegewezen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
In de zaak met zaaknummer 200.247.234/01
5.7
Nu het gezag van de moeder ten tijde van het geven van de bestreden beschikking reeds was beëindigd en LJ&R met de voogdij over [de minderjarige] was belast, is LJ&R – evenals de GI – belanghebbende in de onderhavige zaak.
5.8
De rechter stelt ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.9
De moeder stelt dat de GI ten onrechte niet heeft gewerkt aan het tot stand brengen van contact tussen haar en [de minderjarige] . Of er omgang plaatsvindt, kan niet volledig aan [de minderjarige] worden overgelaten. Het is noodzakelijk dat een instantie zoals LJ&R daarin het voortouw neemt, daarbij het belang van [de minderjarige] voorop stellend. Hoe langer er geen omgang is, hoe lastiger het wordt om dat contact weer tot stand te brengen. De moeder is het dan ook niet eens met de overweging van de rechtbank dat het te vroeg is om een omgangsregeling vast te leggen. Er dient onderzoek te worden verricht naar de mogelijkheden van omgang.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder aan het voorgaande toegevoegd dat zij vele pogingen heeft gedaan om het contact met [de minderjarige] te hervatten; zij is herhaaldelijk naar de Hoenderloo Groep gereisd, zij heeft brieven gestuurd en gebeld, maar zonder inzet van LJ&R en de Hoenderloo Groep blijft contact tussen de moeder en [de minderjarige] uit.
5.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [de minderjarige] de moeder sinds zijn uithuisplaatsing in april 2017 niet meer wilde zien. Behalve toevallige ontmoetingen vond er lange tijd geen omgang plaats. In november 2018 bleek dat er inmiddels toch weer contact plaatshad met de vader erbij. Naar de moeder stelt, had zij sinds augustus 2018 iedere twee weken in het weekend contact met [de minderjarige] . Zij hebben ook samen de kerstdagen doorgebracht. In januari 2019 heeft een incident plaatsgevonden tussen de moeder en de vader. [de minderjarige] wilde vervolgens geen contact meer met de moeder, omdat hij haar ervoor verantwoordelijk houdt dat de vader in vreemdelingendetentie zit.
5.11
LJ&R heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat [de minderjarige] , net als toen LJ&R op 30 mei 2018 met de voogdij over [de minderjarige] werd belast, stellig zegt geen contact met de moeder te willen. Destijds bleek vervolgens dat hij, zonder medeweten van de hulpverlening, toch weer contact met de moeder had. Het contact zal in de toekomst met kleine stappen weer moeten worden opgebouwd.
5.12
Het hof stelt vast dat op grond van de stukken van het dossier, het verhandelde ter zitting in hoger beroep en het gesprek met [de minderjarige] zelf, duidelijk is dat [de minderjarige] momenteel uitdrukkelijk geen contact met de moeder wil. LJ&R heeft in herinnering geroepen dat [de minderjarige] eerder ook stellig zei geen contact te willen, maar dat het contact desondanks enige tijd hersteld is geweest. Zoals ter zitting ter sprake is gekomen moet ervan worden uitgegaan dat een kind van veertien jaar oud in belangrijke mate nog slechts het hier en nu kan overzien; abstraherende vragen over het contact met de moeder in de (nabije) toekomst moet hij nog leren te beantwoorden. Met de moeder is het hof dan ook van oordeel dat een beslissing over omgang in beginsel niet louter kan worden gebaseerd op de mening van het kind. In dit geval komt daar echter bij dat [de minderjarige] kampt met complexe problemen, zoals hiervoor reeds is overwogen in de zaak met zaaknummer 200.247.224/01. Blijkens het nieuw individueel plan voor [de minderjarige] van 21 december 2018 van de Hoenderloo Groep wordt een deel van de problematiek van [de minderjarige] verklaard doordat hij bij de moeder thuis onvoorspelbaarheid en onveiligheid heeft meegemaakt. Daardoor is de relatie met de moeder beladen geraakt. Tussen de moeder en [de minderjarige] was voorts sprake van escalaties, leidend tot agressie en verbreking van het contact. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat thans geen ruimte bestaat bij [de minderjarige] voor een omgangsregeling met de moeder en dat vaststelling daarvan in strijd is met zijn zwaarwegende belangen.
Evenals de rechtbank ziet het hof geen aanleiding onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheden van omgang tussen [de minderjarige] en de moeder, zoals door laatstgenoemde is verzocht. De waarheidsvinding die de moeder verlangt, vormt geen doel op zich voor een (raads)onderzoek. Dat neemt niet weg dat het hof verwacht dat LJ&R en de Hoenderloo Groep meer inspanningen dan thans het geval is zullen verrichten om het contact tussen [de minderjarige] en de moeder te stimuleren en zo mogelijk te doen hervatten.
De conclusie is dat de beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
5.13
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.247.224/01
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
In de zaak met zaaknummer 200.247.234/01
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. M.T. Hoogland en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 16 april 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.